Gaat een vrouw naar de bioscoop…

Amper drie maanden nadat mijn moeder aan kanker overleed, zag ik ‘Komt een vrouw bij de dokter’ in de bioscoop. Bij het lezen van het boek
een paar jaar eerder had ik onbedaarlijk moeten huilen. Ik was op alles voorbereid.

Terwijl om mij heen het geilige gezucht om Barry Atsma’s blote lijf langzaam plaats maakte voor ingehouden gesnotter, gebeurde er bij mij helemaal niets. Ik leek de enige die nog fanatiek popcorn zat weg te kauwen toen Carice van Houten haar laatste adem uitblies. Zelfs mijn man hield het niet droog. Maar dat kwam misschien ook wel door Carice.

Toen we naar buiten liepen en ik blij was dat ik niet zo’n huilhoofd had als mijn vrouwelijke bioscoopcollega’s, vroeg mijn man wat ik er van vond. ‘Nou weet je, ik vind het een beetje belachelijk. Eigenlijk ben ik gewoon pissig.’ Ik gooide drie munten van 2 euro in de parkeerautomaat die er allemaal doorheen vielen. Ik bukte, haalde ze uit het geldteruggeefbakje en probeerde het opnieuw. ‘Ja, het is wel echt een lul, die hoofdpersoon.’ ‘Nee dat bedoel ik niet. Dat vind ik ook niet, eigenlijk.’ De muntjes bleven maar door de automaat heen vallen. ‘Ik ben pissig om hoe ze dood ging’. Het inwerpen van de muntjes begon een wat agressieve lading te krijgen. Mijn man besloot in te grijpen met een creditcard.

‘Wat bedoel je, hoe ze dood ging?’ ‘Ik vond het gewoon niet realistisch. Heel irritant. Mensen gaan niet zo dood. Heb jij sleutels, ik kan de mijne niet vinden.’ Mijn man opende de autodeur en hield deze voor me open. ‘Ik snap wel dat het moet voor de film ofzo. Laten zien hoe het echt gaat, trekt geen volle zalen. Ook niet met Barry Atsma’s bilpartij. Maar het irriteert me. Het irriteert me echt.’

Mijn moeder ging na een dag tumorkotsen en een nacht ademhappen, volledig uitgeput van pijn en ellende, vroeg in de ochtend dood. In een lelijk thuiszorgbed. In de woonkamer. Geen glossje, geen prachtig daglicht, geen heerlijk tweepersoonsbed met schone lakens. Geen grapjes ‘op het laatst’.

‘Minke, niet iedereen gaat zo dood als je moeder.’ Mijn man, die door zijn beroep wat vaker dood ziet dan ik, vertelde me dat het redelijk extreem was. Dat mensen bijvoorbeeld wel net als in de film, in een eerder stadium al voor euthanasie kiezen. En in meer rust, op een zelfgekozen moment afscheid nemen. ‘Dus met mooi daglicht en een glossje en met de mensen die je erbij wil hebben?’ ‘Ja. Bij wijze van.’

Ik weet niet of ik nog in het reine kom met de dood. De ervaringen tot nu toe zijn redelijk afschuwelijk. Misschien zou ik het van een zachtere kant moeten zien. Maar een verzoeningstournee langs vredig stervende bejaarden gaat wellicht wat ver.

‘Ik hoop dat ik een beetje leuk dood ga.’ Ik dacht even terug aan de nacht van mama’s dood en het schrille contrast met de filmscene. Ik heb gezien hoe ze werd overvallen. Pas op het allerlaatst. Haar dood kende geen genade. En mijn moeder gaf zich niet gewonnen. ‘Ik vecht me dood voor jullie’ zei ze soms. Dat heeft ze letterlijk gedaan. Dichter bij het leven ben ik in die nacht vol dood, niet geweest.

‘Jij gaat vast leuk dood. Maar nu nog even niet.’ Daar kon ik me wel in vinden. Dus iedereen die een verzoeningstourneebezoek wil brengen
aan mij als vredig stervende bejaarde, is van harte welkom.

Kerst voor beginners

Vroeger zei ik altijd dat ik ‘niet zoveel met Kerst had’. Dat was, niet zo heel verrassend, vooral tijdens mijn puberteit. Twee dagen verplicht thuis. Winkels dicht. En ik mocht mijn panty met gaten niet aan. Toen ik wat ouder werd, kreeg ik een beetje meer Kerstgevoel. Twee dagen lekker thuis: fijn! Winkels dicht: heerlijk. Beetje zeuren over de ladder in mijn dure glitterpanty onder het genot van goede wijn. Ik groeide er langzaam in.

De Kerstdagen waren bij ons overigens nooit heilig. Wie er was, was welkom. En wie geen zin had, die kwam niet. Wie even geen ‘thuis’ had om Kerst te vieren, schoof aan. Of niet. En dat maakte ook niet uit. Het waren warme, fijne dagen.

Toen mijn moeder eens op wintersport was tijdens Kerst, moest ik mijn eigen Kerstfeest organiseren. Dat lukte prima. Ik kocht de grootste kip die ik kon vinden en nodigde mijn vader uit voor een Kerstdiner. Het was een goede avond. Als kerstcadeau gaf ik hem een trui. En hij mij een vijfliterfles Retsina.

Anderhalf jaar later ging die trui weer door mijn handen. Grijsblauwe wol met drie knoopjes. ‘Doe hem deze maar aan.’ De Kersttrui werd opbaartrui. Daar ging het qua Kerst al een beetje mis.

De laatste Kerst van mijn moeder was er één waar ik niet bij was. Er was een dubbele afspraak. Er zijn maar twee Kerstdagen, er waren meer ouders. Ik zei mijn moeder af. Want Kerst was bij ons niet heilig. En niemand wist van de laatste Kerst.

Daar ging het qua Kerst echt goed mis.

Vandaag is het Tweede Kerstdag 2011 en durf ik best te zeggen: ik heb heel erg veel met Kerst. Ik weet alleen niet zo goed hoe het moet. Er staat een Kerstboom. Er zijn Kerstliedjes. Er was een Kerstdiner, zelfs een glitterpanty. Maar daarmee is het nog geen Kerst.

Het voelt alsof ik overnieuw moet beginnen en Kerst opnieuw moet uitvinden. Dat is me dit jaar niet echt goed gelukt. Ik liep in mijn joggingbroek mijn ouders te missen. Niet echt heel gezellig.

Een cursus ‘Kerst voor beginners’ lijkt me dus wel op zijn plaats. Ik heb nog een paar jaar om te zorgen dat Emily haar eigen warme, fijne Kerstgeschiedenis heeft. En vanuit de grond van haar hart kan zeggen dat ze ‘er niet zoveel mee heeft’. Omdat ze uit wil met vriendinnen. En omdat ze haar panty met gaten niet aan mag. (De winkels zijn dan waarschijnlijk gewoon wel open.)

Ik zou dan trouwens zeggen dat ze wel heel veel heeft met Kerst. En dat ze daar nog wel achterkomt. Of niet. En dat dat ook goed is.