Honda-Jelle

Toen ik vijftien was had ik zo’n vriendje met zo’n stoere auto. Een zwaar gepimpte metallic blauwe Honda CRX. Verlaagd, blinkende velgen, dubbele uitlaat, rare spoiler en een tribal sticker op de achterruit. Dat ding was zijn lust en zijn leven. Zijn weekend bestond uit het wassen van deze auto. Laag na laag werd de glanswax er met de hand ingewreven terwijl ik in de koude garage zwijgend toe keek. Met het puntje van zijn tong tussen zijn lippen geklemd, werkte hij kleine lakkrasjes weg. Zo schattig. Incidenteel bouwde hij een boxje of versterker in. Het was niet de bedoeling dat ik hielp. Het was überhaupt niet de bedoeling dat ik me in de buurt van die auto bevond. Ik mocht bij gratie Gods af en toe plaats nemen op de passagiersstoel, maar eigenlijk had hij liever dat ik op de achterbank ging zitten. Eten of drinken was uit den boze. Laat staan mijn lippen stiften. Het ding moest altijd binnen het gezichtsveld blijven, want “straks gebeurt er wat mee, ja”. Hoogtepunt van zijn weekend was het “stukkie rije”. En dan vooral het opgefokt, ronkend gas geven bij het stoplicht met de bedoeling de auto naast hem te intimideren. Linkerhand bovenop het stuur. Rechterhand op de pook. Bovenlijf voorovergebogen. Hoofd schuin. Met toegeknepen ogen voor me langs kijkend naar “de tegenstander”. Ik zei dan vaak iets als  “huh, waarom brandt dat lampje?”. Hij keek dan verschrikt naar het dashboard. Net als het groen werd, natuurlijk. Ik stak mijn duim omhoog naar de wegsprintende “tegenstander” en nam het gevloek op de koop toe. Dat gevloek duurde dan tot aan de parkeerplaats waar hij met zijn Homdavriendjes had afgesproken. De met gouden kettingen behangen jongens maakten blikjes bier open, rookten Javaanse Jongens en namen de nieuwste specs van hun geluidsinstallaties door. Dikke hardcore tot mijn oren er van zoemden. Er kwamen altijd veel meisjes op af. We hebben het hier over het pre-breezer tijdperk, dus werd er Martini gedronken. En Canei. Af en toe stapte zo’n meisje dan bij een jongen in en reden ze een eindje verderop. Maximaal een kwartier. Met rode wangen stapten ze dan uit onder luid gejoel van de rest.

Ik zat toen net in mijn Vasalisperiode. Echt heel veel geanimeerde gesprekken heb ik niet gevoerd, daar op de parkeerplaats.  We waren ook wel een beetje een gek stel. Ik deed aan toneelspelen, hij aan autowassen. Ik luisterde Green Day. Hij haatte dat. Maar ja, verliefdheid kruipt waar je het niet verwacht en hij had van die mooie ogen. En ik een lekkere kont. Hij was erg grappig als we alleen waren en ik deed Atheneum, dat vonden zijn ouders mooi. Bovendien maakte ik al zijn huiswerk en zo stond hij een stevige acht. Gemiddeld.

Vijf week. Vier weekenden. Zo lang duurde het. “Zeg, Jelle. Die auto he? Kan dat niet door de wasstraat? Dan kunnen we een keer de stad in of zo. Of ergens binnen zitten. Of zo. Weet je.” Ik had alle Panorama’s van zijn vader al drie keer gelezen. Mijn lekkere kont was beurs van zitten op het lege bierkrat en bovendien was ik volledig verkleumd. Mijn adem maakte wolkjes in de lucht. Ik was er klaar mee. Hij keek me aan met die mooie blauwe ogen en zei niets. Zijn mond ging een beetje open. Kleine slijmdraadjes verbonden zijn boven –en onderlip. Ik vond het heel vies ineens. En zijn eeuwige lichtblauwwitte trainingspak met bruine zweetkringen die er blijkbaar niet uitgingen in de was, ook. Hij pakte zijn pakje shag en begon er één te draaien. Zwijgend keek ik hoe hij met zijn ogen dicht het vloeitje dicht likte. Hij deed het shagje tussen zijn lippen en stak het aan met zijn benzine-aansteker. Met een flinke teug zoog hij de rook naar binnen. Zijn ogen strak op de achterbumper. Er bleef een klein stukje tabak op zijn onderlip hangen toen hij de rook uitblies. Ik deed twee stappen naar voren tot ik vlak bij hem stond en haalde het voorzichtig weg. “Ik ga. Ik verveel me.” “Ja.” En zo keek ik niet meer om en keek Jelle me niet meer na. We hebben elkaar nooit meer gesproken. Ik denk niet dat hij het nog een keer aan heeft gedurfd met zo’n Vasalismeisje. Lekkere kont of niet.

Zelf zat ik een paar week later weer te koukleumen op een parkeerplaats. Kijkend naar mijn nieuwe vriendje. Skateboardend.

 

Lees ook: Mannen en auto’s.

Pestkop

Zomaar een dag in groep vijf: het werd ineens duidelijk: ik hoorde niet bij hen. Vonden zij. Ik trof mijn tafeltje aan in een hoekje in plaats van in hun groepje. Vanaf toen zat ik met mijn gezicht naar de muur. Mijn schrift met rekensommen was verdwenen. Op het schoolbord stond ‘Minke is vies’. Het heeft er de hele dag gestaan. Ik snapte er niets van. Eerst durfde ik niets te zeggen. Tegen de meester niet, tegen mijn moeder niet. Gek genoeg, achteraf gezien, viel het ook niemand op. Het was stil terreur, gevaarlijk onzichtbaar. Er gingen dagen voorbij waarin de meiden uren onafgebroken naar me staarden, armen over elkaar op de boekenkast. Ze sisten ‘je stinkt’ terwijl ze langs liepen. Of gooiden een werkje op de grond. Van vrolijk onbezorgd naar ernstig verlegen in een paar week tijd. Ik had geen idee wat er gebeurde.

In horten en stoten kwam het verhaal er thuis uiteindelijk uit. Mijn moeder aarzelde niet en beende vastberaden het schoolplein op naar de meester of, zoals ze het zelf noemde, ‘die lapzwans van een gast’.  Er volgde gesprek na gesprek, maar eigenlijk hielp het niet echt. Soms ging het een tijdje beter. Leek het. Dan mocht ik ineens wel weer in hun groepje zitten. Dat bleek dan alleen maar te zijn zodat ik er weer uitgezet kon worden. Toch schoof ik elke keer weer aan, want ik wilde zo graag bij ze horen. Of in ieder geval maar niet niet bij ze horen.

Heel eerlijk: ik was ook wel een beetje anders. Geen Levi’s spijkerbroeken, maar van de C & A. Kortgeknipt blond koppie en kleurrijke oversized shirts in plaats van lange vlechten met roze strikken en strakke paarse truitjes. Altijd twee verschillende kleuren sokken in nep All Stars. Geen ballet, maar circus. En dan kreeg ik ook nog eens heel laat borsten. Mijn moeder liet niet toe dat ik mezelf omkameleonde. “Jij bent fantastisch zoals je bent, jij verandert helemaal niets. Echt, Mink, jouw tijd komt wel.” En: “Je hebt je hele leven nog tijd voor borsten.”

Na twee jaar meisjesterreur, honderden tranen (altijd thuis) en een eigenwaarde van ver onder het nulpunt vond ik bondgenootjes. Ik was nu in ieder geval niet de enige die nergens bij hoorde en zo hoorden we een beetje bij elkaar. Het gaf wat lucht in de verstikkende schooldagen. Het pesten hield aan, er waren nu meer schouders die het droegen. En zo had ik zelfs vriendinnen. De laatste schooldag van groep acht viel iedereen elkaar huilend in de armen. Ik heb geen traan gelaten. Mij zou dit nooit meer gebeuren. Mijn tijd kwam nu, herhaalde ik de woorden van mijn moeder terwijl ik met opgeheven hoofd het klaslokaal verliet. Mijn toekomst tegemoet. Als vrolijk, zelfverzekerd meisje. Met vast ook borsten. En anders maar niet.

Ik had het geluk dat dit lukte. Toeval. Want ik zal me niet stoerder voordoen dan ik ben: ik kijk nog steeds weg als ik die meiden tegenkom. En dan heb ik weer dat zenuwengevoel in mijn buik. En ben ik, volwassen, zelfverzekerde vrouw zomaar even dat kleine, blonde, onzekere meisje. Er zijn verhalen duizend keer zo erg en vele jaren langer. En op mij maakte dit al een onuitwisbare indruk.