All by my self

Ineens drong het tot me door. Het gebeurde tijdens een heel gewoon avondje televisie. Er kwam een reclame voorbij voor latex. Witte latex. Voor op de muur, niet om het lijf. Ik was nog aan het nahikken van de reclame daarvoor waarbij een man mij paniekerig toeschreeuwde: ‘red je haar!’ Iets met cafeineshampoo. Voor mannen. Geen grap. Maar goed, toen dus die latex. En dat moment van besef daar vlak na: ik ga verhuizen. Ik heb straks een huis. Nog een week. Op de bank van mijn tijdelijke logeeradres kreeg ik er een kleur van op mijn wangen. Ik probeerde me voor te stellen hoe dat dan zou gaan, deze ongetwijfeld slechtst voorbereide verhuizing allertijden. Ongeveer zo dat ik dan de sleutel in het slot zou steken, de enorme trap naar boven zou beklimmen. Treden zou tellen. Dan in de woonkamer met de vele ramen zou gaan staan. Misschien zouden de gordijnen dicht zitten? Of bleven die niet hangen? Het nieuwe uitzicht opnemen. Ik zou naar de keuken lopen en een paar cremewitte deurtjes van lege keukenkastjes opendoen. De koelkast. Ik zou naar de lege slaapkamer lopen en daar even uit het raam kijken. Bedenken waar mijn bed dan moest gaan staan. Misschien zou ik de balkondeur openzetten. Emily’s nieuwe slaapkamertje bekijken en met pasjes uitmeten waar haar bed het beste paste. En weer teruglopen naar de kamer.

Om daar dan diep snikkend op de grond te storten tot het donker werd.

Die laatste scene kwam wat onverwachts. Ik vond het ook wel wat dramatisch, eigenlijk. Een beetje a la de epische scene uit Bridget Jones’s Diary waar Bridget in pinguïnpyjama heel hard en heel vals, huilend “All by my self” mee blèrt. Niet heel charmant. En tegelijk niet heel ondenkbaar. De beelden van de overvolle garage waar tijdelijk mijn spullen staan opgeslagen flitsen voorbij. Wasmachine, bank, enorme kledingkasten, een triljoen dozen. Zelf krijg ik nog geen potje appelmoes open. Bij het verhuizen van mijn spullen naar die garage liet ik de enige doos vallen die niet mocht vallen, die met de as van mijn vader. Een verhuiskneus. En dan kleine details zoals verlichting. Ik durf best hardop te zeggen dat ik in mijn leven nog geen lampje waar dan ook in heb gedraaid. En dat inbussleuteltjes van Ikea de enige stukken gereedschap zijn die ik ooit met succes heb gehanteerd. Als ik het al gereedschap mag noemen volgens de klusetiquette. Een boormachine heb ik één keer geprobeerd. Het gevolg was een echtelijk ruzie van zo’n drie dagen als ik het me goed herinner, anders vier. Gister heb ik een uur gestoeid met een schroevendraaier en een los zonnebrillenpootje. En het is me niet eens gelukt. Klustechnisch ben ik nogal in de watten gelegd de afgelopen jaren. Verhuistechnisch ook. So much voor de powervrouw. Val ik even door de mand.

Terwijl het programma waar ik eigenlijk naar kijk verder gaat: Martijn Krabbe slaat zijn arm om de schouders van een vrouw met touwhaar in overvol puinhuis, besluit ik dat het tijd is voor actie. Verhuizen en struisvogelen is een combinatie die onherroepelijk dus wel leidt tot een hysterisch gesnik op prachtige kersenhoutenvloer. Geen optie. Vind ik.

Er moet een plan komen. Een verhuisplan. Een doordacht, afgekit, secuur gefaseerd verhuisplan. Ik pak een vel tekenpapier van Emily, een rode stift. “Verhuisplan” schrijf ik in blokletters bovenaan het vel. Daaronder “maandag”. En “dinsdag”. En de andere dagen van de week. Vrijgevraagd. Dat had ik dan nog net wel geregeld. Maar de ‘things to do’ en ‘people to do it’ komen niet op papier. Ik heb geen idee. Iedereen werkt. Ik heb niet eens een auto. Het papier verfrommel ik. De prop gooi ik demonstratief op de grond, ook al ben ik alleen. Martijn Krabbe heft net zo demonstratief zijn handen boven zijn hoofd naar de vrouw met touwhaar. Het kan altijd nog erger.

Niks verhuisplan. Ik Whatsapp, mail en sms iedereen die ik ken. “Stof je spierballen af, kom helpen, ik heb bier. En wijn.” Dwars door de gene heen. Want hulp vragen is niet mijn natuur.

Natuur of niet, het bleek een goede strategie. De aanmeldingen voor mijn verhuisfeestje druppelen binnen. Zelfs van vriendinnen die ik al dertien jaar niet heb gezien. Niks niet “all by my self”. Heus niet snikkend op de vloer. Nieuw begin. En niets om van te snikken.

Martijn houdt de touwhaarvrouw nu stevig vast. Ze kijken samen naar een opgeruimd huis. Zij huilt, hij kijkt gemaakt gekweld. “Red je haar” wordt me nogmaals op het hart gedrukt als de reclame begint. “Red zelf je haar” zeg ik iets te hard terug.

Margaret en de gesjeesde regisseuse

Hoogzomer. Een graad of 29. De kantine van zo’n schoolreisjeskampeerboerderij. Ik ben aan het aarden. Beide voeten stevig op de grond, ogen dicht en dan dus aarden. De grond voelen. Prikkend zweet op mijn rug negeren. In mijn concentratie komen. In de zone. Dichter bij Margaret Thatcher, vandaag. Naast mij staan Bill en Hillary Clinton ook stevig te aarden. Ik vraag me af of hun zweet ook zo prikt. Ik spiek tussen mijn wimpers door en zie de regisseuse in haar neus peuteren. Of ik al genoeg geaard ben weet ik niet, maar ik veeg toch maar mijn voorhoofd af. “Scene 5. Toe maar.”

Een zomertheaterkamp. Want ik ging actrice worden. Ik ging later Julia spelen. Van Romeo. Of een lesbische variant in een experimenteel stuk waarmee we dan alle festivals veroverden. Daarna schitterde ik natuurlijk op een wit doek in een prachtige dramatische film, of een komedie waar mijn spel en bijbehorende humor als “van het unieke soort” gerecenseerd zouden worden. Dat was dan mijn grote doorbraak. Vanaf dan zou ik leven uit mijn koffer en in hotels met meer of minder sterren. Ik zou actrice zijn. En een goede ook.

Scene 5 is de scene waarin Margaret Thatcher in een gesprek met Bill laat weten dat ze het weet van miss Lewinsky en Hillary hoort dat dan. Ik weet al een paar repetitiedagen dat ik er niets van bak. Margaret ligt me niet. En daar leg ik me maar moeilijk bij neer. Dus ik concentreer en doe aan aarden zo hard als ik kan. Voor mijn vijftien jaar heb ik er op zich al wel één en ander aan acteren op zitten. Ik had het op mijn tiende zomaar bedacht, dat actrice worden. En ik mocht alles worden van mijn moeder, bij voorkeur vooral gelukkig. Dus daar ging ik. Toneellessen, audities, clubjes. Een verleidelijke kassajuffrouw, de moeder van Kees de Jongen, Meg in een stuk van Pinter, verdrietige veel te jonge bruid. Met publiek en mooie recensies. Maar deze Thatcher lukt me niet.

“Doe nog maar een keer, je zit er niet in. Kom op. De hele scene hangt op jou, je doet niet eens je best.” Ik ben het oneens. Meer mijn best bestaat niet. Ik zeg niets, haal adem, doe nog wat aarden. Rug recht, statig voorkomen. “Zo Bill. Dat is ook wat.” Eerste regel. “Stop maar. Jezus.” Bill en Hillary zuchten met nadruk. De regisseuse kijkt me met felle blauwe ogen aan. “Als ik wil, kan ik je nu aan het huilen maken.” Ik kijk terug. Ben stil. Ik haal diep adem. Slik al mijn tranen weg. “Dat denk je” bijt ik. Wat er ook gaat gebeuren, ik ga niet huilen. Dat denk ik.

Ik huilde niet. En Margaret Thatcher werd uit het stuk geschreven. Daar en toen besloot ik dat ik geen actrice werd. Door die ene waanzin zin van de gesjeesde regisseuse wist ik dat ik niemand liet bepalen wat ik voelen zou. En al helemaal geen zin meer had om te doen alsof. Bij voorkeur vooral gelukkig, bij voorkeur vooral mezelf. Dat ging ik toen worden. Besloot ik. En best goed gelukt.