Saved by Cala Figuera

De lobby is donker en het ruikt er naar dertig jaar onafgebroken zware tabaksrookwalmen. Alsof het uit de muren sijpelt. En uit de gordijnen, het plafond, de groezelige banken. In de meest groezelige bank, gelijk rechts bij binnenkomst, zit een vrouw van een jaar of vijftig. Haar aanzienlijke buik wordt bijeengehouden door een strak gespannen, glimmend zwart hemd. Daaronder draagt ze een ultrakort broekje met gouden pailletten. Haar witte benen zijn bezaaid met spataderen. Tussen haar borsten prijken gouden kettingen in veel soorten en maten. Een stuk of zeven tel ik er in de gauwigheid. De rest van de lobby is leeg.

Het meisje achter de receptie stelt me wat gerust. Ze ziet er netjes en charmant uit. Weinig make-up, net grijs jurkje. Ze groet me vriendelijk. Ik zeg dat ik kom inchecken en vraag of ik de kamer eerst mag zien. Klinkt als verstandig. “Of course” zegt ze met een Oostblok-Engels accent. We lopen naar de eerste verdieping. De kamer is klein, bloedheet maar netjes en best schoon. Er is een balkon, dus wat ventilatie en ik zeg “ok”. Mijn standaarden ten aanzien van hotelkamers zijn niet heel verfijnd. Ik sliep in plusvijf resorts en minvijf pensionnetjes, afhankelijk van budget en beschikbaarheid. De keuze voor dit hotel was er één met beide overwegingen: geen bruut groot budget en door een last minute cancel van mijn originele hotel vooral ook een beschikbaarheidskwestie. En alles draait immers om het verwachtingspatroon. Ik verwachtte niet veel, dan zijn dingen al snel goed, zo werkt dat wel vaker. Bovendien: wat doe je nou helemaal op een hotelkamer? Ik zou aan het strand liggen en bij het zwembad en op het terras aan koude witte wijn sippen. De kamer was alleen om te slapen.

Terug in de lobby staat er een meisje, nou ja, jonge vrouw, overduidelijk ongeduldig te wachten bij de receptie. Haar lippen glimmen van een dikke laag oranje lipgloss. Ze is niet echt lelijk, maar ook geen natuurlijke schoonheid. Ze blaast bellen van haar kauwgum terwijl ze met haar knalroze gelnagels op de balie roffelt. En dan snauwt ze. Russisch, gok ik. Drie woorden, de receptiedame antwoordt en het meisje stampt weg. De receptiedame trekt haar wenkbrauwen op.
Ik betaal, neem mijn sleutel in ontvangst en zet mijn koffer in de kleine kamer. Ik pak niets uit, ik wil naar buiten, eten, een wijntje, genieten, vakantie.

Rond een uur of tien ben ik weer terug op de kleine kamer. Bij binnenkomst zat de vrouw met de kettingen nog steeds of alweer op dezelfde plek in de lobby. Ik open de balkondeur om wat frisse lucht binnen te laten. Maar de kamer vult zich niet met frisse lucht, de kamer vult zich met geluid. Met dance hits uit de jaren negentig, het Spaanse journaal en gejoel van Engelse mannen. Dan maar warm, vind ik, en ik sluit de deur. Deze vakantie is vooral bedoeld ter rust en bijslapen en daar zou ik op dag één al mee beginnen had ik besloten.

Ik kleed me uit, zoek mijn tandenborstel, tandpasta, lenzendoosje en ga de badkamer in. Het licht doet het niet. Geeft niks, ik zie genoeg door de verlichting in de kamer. En dan. Dan schiet er iets weg over de badkamervloer. Iets zwarts. Schichtig. Het stopt even en trippelt dan weer verder. Een kakkerlak, een kever, een muis of Een Spin. Het licht geeft me niet genoeg kans om goed te zien wat het Zwarte Gevaar precies is en eigenlijk wil ik het niet weten ook. Met een klap sla ik de deur van de badkamer weer dicht en spring op het bed. Tandenborstel, tandpasta en lenzendoosje kletteren op de grond. Ik staar roerloos naar de badkamerdeur, mijn hart in mijn keel. Mijn hoofd gloeit. Ik ben een stoere vrouw, maar niet als het om beesten gaat. Niet in mijn badkamer en niet in het algemeen. “Kut!” roep ik hard. “Kutkut!” Ik weet nu al dat ik niet meer naar binnen ga. Dan maar niet tandenpoetsen. Heeft niemand last van. Ik kijk snel naar buiten of iemand deze loze, best genante actie heeft kunnen zien en kom van het bed af. “Niks aan de hand, Minke. Niks aan de hand.” Ik pak mijn boek, ga in bed liggen en concentreer me op de nieuwste Slaughter. Tien minuten gaat dat goed. En dan moet ik plassen.

Ik weet niet hoe het met de rest van de wereld zit, maar als ik moet plassen, dan moet ik plassen. En dan kan ik alleen nog maar denken aan dat ik moet plassen totdat ik geplast heb. Daar kan geen thrillerboek tegenop. Ik overweeg mijn opties. De badkamer met het Zwarte Gevaar betreden is in ieder geval geen optie. Het meisje bij de receptie was al naar huis. Ik zou naar beneden kunnen lopen om te kijken of de vrouw met de spataderen er nog zit, maar betwijfel of ze uberhaupt in beweging zou komen voor wat dan ook, laat staan voor een Zwart Gevaar. Ik zou zo’n joelende Engelsman van de straat kunnen trekken om de unit weg te halen, maar de kans dat ik zo’n verbrand, dronken, onverstaanbaar mannetje mijn kamer ook weer uit krijg daarna acht ik klein. Ik zou het Zwarte Gevaar dood kunnen maken, maar zolang ik niet weet over welk Gevaar we het precies hebben, vind ik dat geen optie. Ik heb wel eens gelezen over kakkerlakken en eitjes enzo.
Ik zou de waterfles leeg kunnen drinken en daar in kunnen pissen.

“Jezus, Minke” spreek ik mezelf toe vanaf het bed terwijl ik in de make-up spiegel kijk. “Doe normaal.” Normaal doen. Ja. Sta ik dan. Dertig, volwassen. En in alle ernst te overwegen om in een waterfles te plassen. Om een beest. Het moest maar een keer klaar zijn met dat gedoe. Ik haal diep adem, open de badkamerdeur en doe deze snel weer dicht. Het Zwarte Gevaar hoeft immers niet richting bed. Ik trippel naar de toiletpot en ga zitten, met mijn voetjes van de vloer. Dat dan weer wel. Ik plas en trippel weer terug. Ik voel me bijna triomfantelijk. Nee, niet bijna. Ik heb me maar een beetje laten intimideren door een nog onbekend Zwart Gevaar en dat is beter dan helemaal. Ik snap zelf ook wel dat het allemaal wat infantiel is, maar fobie is fobie en dit was mooie therapie, besluit ik. Mij kan niets meer gebeuren. Ik lees nog een paar bladzijden en val ondanks gejoel en Ace of Base in een diepe slaap.

Midden in de nacht word ik wakker van geschreeuw. Een vrouw. Geen dronken gedoe, serieus geschreeuw. Ik kan de taal niet thuisbrengen en de precieze locatie ten opzichte van mijn kamer ook niet. Ze gaat enorm tekeer, maar meer bang dan agressief. Hoe wakkerder ik word, hoe meer het klinkt als gejammer, gesmeek. Met boze uitschieters. Met zo’n boze uitschieter hoor ik ineens meubilair omvallen. Ik hoor een mannenstem en gebonk tegen de muur. Ik draai me om en kijk hoe laat het is. 2:54. Het klinkt niet goed. Ik vraag me af wat ik moet doen. Het nummer van de Spaanse politie ken ik niet en het klinkt best serieus. De receptie is al naar huis bedenk ik me voor de tweede keer die avond. Verder is het stil op de gang van mijn verdieping. Eigenlijk word ik bang. Dat ik nog half slaap, helpt niet. Een huwelijkse twist zou kunnen, maar wat als het iets anders is? Ik denk aan het minimale slotje op zowel mijn balkondeur als de kamerdeur. Er klinken harde bonken tegen een muur. Dan is het even stil. Ik houd mijn adem in. Trek ondanks de verstikkende benauwdheid in de kamer mijn lakens verder over me heen. Doorgaans ben ik niet zo van het stil in een hoekje wachten tot dit soort dingen over zijn, maar nu even wel. Ik had het Zwarte Gevaar al getrotseerd, dat kon ik aan. Ik vind mezelf niet echt de aangewezen persoon om een mogelijke verkrachting of toch op zijn minst een danig ontspoorde ruzie in de relationele sfeer te beslechten. Maar ja. Zo denkt iedereen op mijn verdieping er kennelijk over. Ik neem mezelf voor om nog vijf minuten te wachten en dan een plan te bedenken. Het schreeuwen gaat onverminderd door. Dan hoor ik een deur openen. Ik hoor blote voeten op de gang en hard gebonk op de deur. Stilte. Nog een keer dat gebonk. De deur opent. “Ssssssssst” klinkt er agressief. Zo kan dat ook, denk ik bij mezelf. Er klinkt een mannenstem, niet bepaald vriendelijk. De deur slaat dicht. Het is stil.

Ik merk dat ik tril. Dit soort agressie ben ik zeg maar niet gewend, niet zo dichtbij. Niet als ik niet weet wat er aan de hand is, niet in een benauwd hotel in een vreemd land waar ik het nummer van de politie niet ken en de receptie al naar huis is. Ik heb menig kind verwekt horen worden in dit soort hotels en ook echt wel eens een pittige discussie meegepakt, maar dit nog nooit.

Slapen doe ik niet echt meer. Ik houd het uit tot acht uur. Ik kleed me aan, ontwijk alle activiteiten die in de badkamer plaats zouden moeten hebben en met mijn hart in mijn keel loop ik naar de receptie. Ik wil weg. Nu. Maar de receptie is pas om negen uur open. Ik loop door naar buiten, naar frisse lucht, zoek een terras met koffie. En wifi. Langzaam ontspan ik een beetje en ga op mijn mobiel op zoek naar een nieuw onderkomen. Dit hotel en ik zijn niet voor elkaar gemaakt. Het kan me inmiddels niet meer schelen wat het kost, als het maar veilig is. Alleen om te slapen, dan moet dat wel lukken.

Ik zie een plaatje van uitzicht op zee. Het hotel bevindt zich acht kilometer verderop en er gaan geen bussen heen. In de reviews laat een stel weten dat het dorpje zelfs iets te rustig was met ‘almost no nightlife’. Prima, denk ik, daar moet ik heen. En de prijs is ook nog eens prima te doen. Ik bestel nog een koffie, neem een croissant en haal veel adem om het gebrek aan frisse lucht die nacht in te halen.

Klokslag negen uur sta ik voor de geruststellende receptiedame die mijn verhaal over de ruzie die nacht niet erg serieus neemt. Ze biedt me een andere kamer aan. En ik zeg dat ik geen andere kamer wil, maar dat ik weg wil. ‘Yes, but…’ ‘Yes but nothing.’

Het is tien over negen als ik in een taxi stap naar het hotel met uitzicht op zee in het dorpje met almost no nightlife. Er is niets van gelogen. Het uitzicht is adembenemend en ik hoor ’s avonds alleen de zee. Behalve als de buurman denkt dat ‘ie alleen op het balkon is. Dan af en toe een scheet.

Cala Figuera. Hier ben ik. Laat mijn vakantie maar beginnen.

20130913-001423.jpg