Dubai #5 citytrip

Zoals gezegd regelden we ter compensatie van onze ultraluie hangdag een dag maximaal zien en beleven in Dubai. Dat betekent een vroege wekker, ontbijten, snel douchen en 9.00 klaar staan voor de pick-up voor de citytrip. Ze zijn hier van de tijd en afspraken dus precies op tijd nodigt Saweed ons plaats te nemen in zijn enorme witte 4×4. In Engels met een geestig accent vertelt hij vrolijk over het programma van die dag en dan met name de dingen die we moeten weten voor ons tripje naar de woestijn die avond. Hij manoeuvreert zich behendig van rijbaan naar rijbaan en vertelt ons dat we nog vier mensen ophalen bij twee verschillende hotels voor we in de bus stappen om Dubai te gaan bekijken. Een half uur later worden we met twee Afrikaanse dames en een chagrijnig stel dat hardop klaagt over het feit dat Saweed vijf minuten te laat was en dat ze echt niet achterin gaan zitten (afkomst onbekend) inderdaad afgezet bij een nette bus met een vriendelijke gids.

IMG_0522In de bus zitten nog twee Nederlanders, de rest komt uit Afrika, India, Pakistan, Servië en de rest van de wereld. We zijn steeds enorm in de minderheid als Westerlingen. En dat maakt Dubai heel interessant; een keer geen dronken Engelsen, Duitsers of beklompte Nederlanders, maar meer internationaliteiten dan dat je kunt tellen.

Eerste stop: Dubai Museum
De guitige gids heet ons van harte welkom en vertelt het programma. Een strak programma, want er is veel te zien. En hij drukt ons op het hart ons aan de instaptijden te houden met de belofte that “we will be left behind” als we te laat zijn. Ok. Dat gaat ons niet gebeuren. We rijden eerst naar het Dubai Museum, kondigt hij aan. Onderweg vertelt hij waar we zijn, wat daar te doen is en andere wetenswaardigheden. Hij vertelt ook dat het erg druk is in Dubai in verband met de feestdagen en de traffic dus terrible is. Ik verwonder me hardop over de behendigheid van de buschauffeur in de smalle, over-auto-bevolkte straatjes.

We mogen precies twintig minuten door het museum roetsjen. En het is daar inderdaad erg druk. In sneltreinvaart lezen we over de geschiedenis van Dubai. En vooral hoe razendsnel Dubai zich ontwikkelde na het vinden van olie in ’66. De bevolking, de infrastructuur, de rijkdom; alles nam exponentieel toe sinds dat moment. Dat gegeven is interessant, de rest van het museum is mooi ingericht maar niet heel erg indrukwekkend en door de drukte ook niet heel relaxt om lang rond te hangen. Dus banen we ons een weg naar buiten en wachten op de gids en groep.

“Someone is missing” 
We worden keurig naar de bus geloosd en nemen plaats. De gids telt de koppen. Twee keer, want er klopt iets niet. “Someone is missing. Who?” Hij telt één passagier te weinig. Wat gek is, want er zijn alleen stellen ingestapt, dat zou de ander toch moeten opvallen, denken we. Maar niemand zegt iets. En zoals ons al was beloofd, gaat de bus rijden en wordt de missende passagier achtergelaten. Dan roept iemand “that guy with the red trousers is with us”. De bus stopt, de tegenzin bij de gids is best zichtbaar. Er wordt getoeterd en de man met de rode broek haast zich naar de bus. Met in zijn kielzog zijn chagrijnige vrouw die vanochtend in onze 4×4 zat en zeurde over Saweed die vijf minuten te laat was. Ze gaan snel zitten en de gids telt nogmaals alle passagiers. En dan op geheimzinnige toon de legendarische woorden: “Is there someone extra with us?” Op wat gelach na, blijft het stil. Maar onze gids is scherp. Tegen een dame voor in de bus zegt hij: “I don’t recognize you, are you with us?” De dame staat op en glipt de bus uit. Een mysterieuze verstekeling. Het viel te proberen inderdaad.

Te veel te doen, te weinig tijd
Nu we weer in de originele samenstelling verkeren, rijden we richting Jumeirah. De drukke, smalle straten maken plaats voor brede wegen en grote villa’s. Aan de hoofdweg zien we medical centre na tandarts na plastisch chirurg en ontzettend veel moderne café’s. Het is een mooi gebied en huisvest zeker niet de lagere klassen van de bevolking. Hier vind je Jumeirah Beach en enorme, enorme hotels van bekende ketens. Ongelooflijk grote complexen, groter dan menig klein Gronings dorp.

IMG_0549En dan gelijk ook het meest bekende hotel van Dubai; Burj Al Arab. Het enige 7 sterren hotel van de wereld. Met futuristisch ontwerp en een heli land mogelijkheid. Hier kom je niet zomaar binnen, tenminste niet als je geen hotelgast bent. Of een high tea boekt, dan mag het wel. Kost ongeveer honderd euro per persoon, maar schijnt nogal overheerlijk en uniek te zijn. Wil je er slapen? Kan natuurlijk ook! Houd rekening met prijzen vanaf €2000,- per kamer per nacht. Kun je dus wel je heli kwijt op het dak. Grappig: de Burj Al Arab werd gebouwd als het hoogste hotel ter wereld, maar staat nu op plaats drie in die ranglijst. Drie keer raden waar nummer 1 en 2 staan ;).

 

In Jumeirah bezoeken we ook de Jumeirah Moskee. De gids legt uit dat het niet de grootste, niet de mooiste en niet de meest bijzondere moskee van Dubai of de Emiraten is. Verwonderlijk, want alles hier het grootst, mooist, duurst, bijzonderst. Uniek aan deze moskee is het feit dat het is opengesteld voor toeristen. Je kunt er een tour doen van anderhalf uur waarin je van alles wordt uitgelegd over de Islam, de Emiraten en andere interessante culturele informatie.

Zowel de high tea als de tour zetten we op ons mentale wensenlijstje al beseffen we ons dat het allemaal erg krap wordt. Er is gewoon te veel te doen in Dubai. En dan is een week heel erg kort.

Hallo, The Antlantis
IMG_0548
Het is wel een beetje hop off, hop on, deze citytour. We kunnen steeds net een foto maken en dan gaan we alweer rijden. Behalve als we stoppen bij het antiquariaat: “this is the last stop for worship or visiting the toilet”. Er glippen inderdaad een paar mensen de nabijgelegen moskee in. Ik besluit tot een toiletbezoek. En waar alles, maar dan ook alles in Dubai brandschoon is, geldt dat bepaald niet voor dit toilet in het winkeltje met veel te duren souvenirs. Ik tel twee dode kakkerlakken. En besluit nu al helemaal niets meer te kopen.

Als alle worships en plasjes zijn gedaan, maken we vaart naar The Palm Jumeirah; het wereldberoemde, met mensenhanden gebouwde eiland in de vorm van een palmboom. De bladeren van de palm zijn niet toegankelijk vertelt de gids; dat is alleen voor de mensen die daar wonen. In dure, met investeringsgeld gebouwde villa’s en appartementen. Het hart van de boom kunnen we wel op, door een onderzees gebouwde tunnel. Onwillekeurig heb ik steeds de Bob de Bouwer leus in mijn hoofd; Kunnen we het maken? Nou en of!

En daar arriveren we bij bizar bouwwerk nummer zoveel: Atlantis The Palm. Hotel en waterpark. Majestueus en bizar groot. Zien is het nog niet helemaal snappen, maar het staat er echt. Hier overnachten is minder kostbaar dan in het 7 sterren walhalla, maar kost je nog steeds een paar honderd euro per nacht. Het waterpark is per dag toegankelijk, je hoeft daarvoor niet per se een hotelgast te zijn. Ook hier hebben we weer een kort fotomoment en tevens laatste uitstapmoment.

Lekker overzichtelijk
IMG_0425
De terugweg leidt ons langs de Burj Khalifa, The Tallest Building in the World en nog wat andere bezienswaardigheden. De gids kletst ons nog wat interessante feiten toe. Dat Dubai 100% belastingvrij is, bijvoorbeeld. En dat alcohol echt strikt verboden is en nergens te koop. Maar dat voor expats een uitzondering wordt gemaakt. Zij kunnen een licentie aanvragen. Ze moeten dan wel aangeven wat hun salaris is en mogen maar een bepaald percentage van hun loon besteden aan alcohol. Drinken zonder licentie is strafbaar. Everything is under control.
De terugweg naar het drop off point leidt langs kilometers autoshops. Ze regelen het hier namelijk heel overzichtelijk; alles is ingedeeld in segmenten. Overal. Auto kopen? Kun je dus in dat segment terecht. Maar ook in de Dubai Mall zagen we al: fashion bij fashion, schoenen bij schoenen, juwelen bij juwelen, baby spullen bij baby spullen. De marktjes (souks) zijn ook keurig verdeeld in goud, textiel en kruiden. Maar ook alle andere straten laten deze gewoonte zien: de honderd telefoonwinkels, de straten vol met shops voor auto-onderdelen, kledingboetiekjes. Ze zijn allemaal keurig gegroepeerd. Lekker overzichtelijk.

Op naar de woestijn
Rond twee uur worden we afgezet en mogen we weer instappen bij Saweed. We krijgen een half uurtje om op te frissen en wat te lunchen, want om half drie vertrekken we naar de woestijn. Niet te veel eten, waarschuwt Saweed, in verband met het Dune Bashing. Dat zal wel meevallen, denk ik. Onterecht, blijkt later.

 

Praktische noot over deze Dubai Citytrip:
Wij regelden deze citytrip via de bell boy van het hotel bij Turan Tourism (volledig onbruikbare site :)). Dat kon ter plekke en het beviel ons erg goed.  Vriendelijke chauffeur en gids en genoeg te zien, doen en informatie. Je voelt je een ultieme toerist en meestal mijden we dat, maar in Dubai is het prettig om dit vroeg tijdens je verblijf te doen. Je ziet precies wat er allemaal te halen is en wat je de komende dagen nog graag zou uitgebreider zou willen bekijken. De must-sees in Dubai liggen namelijk best ver uit elkaar en zodoende kost het veel tijd om alles te zien. Nu hadden we in vogelvlucht een goed beeld. De tour duurde van 9-14.00 u.

Er zijn nog veel meer aanbieders van dit soort tours en de prijzen zijn ongeveer gelijk. Boeken vanuit Nederland is duurder. Bij het hotel kunnen ze je vaak goed helpen.  

Dubai #4 Everything in Dubai is under control, madame.

De vele indrukken van Dubai in combinatie met de tachtigurige werkweken die we in de aanloop van deze vakantie beleefden, maken dat dag drie vooral in het teken van bijslapen en bijkomen staat. Opstaan, ontbijten, verder slapen, lunch op het dakterras van het hotel, nog een beetje slapen en een wijntje op datzelfde dakterras. En dan ervaren we ook gelijk het nadeel van vakantie hier; je hebt constant het gevoel dat je dingen mist. Alles draait continu door. Er staat bijna de hele tijd file, elke tien minuten vliegt er een vliegtuig over, elk half uur een helikopter, de winkels zijn langer open dan dicht. Als ze al dicht gaan. Het is een bijzondere energie. Maar goed, dan missen we maar wat. We zijn moe en vakantie is ook uitrusten, besluiten we. Om vijf minuten later maar liefst twee excursies te boeken voor de dag daarna. Ter compensatie.

Het zit overigens heerlijk op het dak van het hotel. Het uitzicht is perfect. Als in: op een drukke weg met veel auto’s. En auto’s hier zijn vele malen bezienswaardiger dan waar dan ook. Voor tonnen en miljoenen komt langskarren. Naast me wordt de aanschafwaarde van de mooie exemplaren gelijk opgezocht. De Nederlandse aanschafwaarde dan. In Dubai doen ze niet aan belastingen.

Tegen de avond begint op de parkeerplaats bij het hotel een amusant schouwspel. Er lijken structureel veel te veel auto’s te zijn in Dubai. En ze schuwen het gebruik van de claxon bepaald niet. De hele dag horen we overal getoeter met uiteenlopende betekenissen; schiet op, ga aan de kant, rij door ook al is het rood, gewoon omdat het kan, ik heb er immers voor betaald, je kunt wel willen wisselen van rijstrook maar daar ga ik je nu rechts inhalen dus doe maar niet. Etcetera.

Op deze parkeerplaats zwelt het getoeter wel heel erg aan rond etenstijd. Er zijn op het oog zo’n 50 parkeerplaatsen te weinig voor het rijdend bezit. In Nederland wachten we dan netjes in een rijtje. En af en toe is er een aso die ‘m er bruut tussendrukt. Dan steken we in het beste geval onze middelvinger op, maar uitstappen en verhaal halen is geen uitzondering. Op deze parkeerplaats is het een gigantische chaos. Er wachten met gemak drie auto’s bij hetzelfde plekje. De uitparkerende auto moet zich daartussen door manouvreren met een speelruimte van een paar millimeter. En dan gaat het recht van de brutaalste gelden: de bestuurder die het bruutst naar voren rijdt, krijgt het plekje, of de ander daar nou al een kwartier staat of niet. Het is machtsvertoon in zijn puurste vorm. Neus aan neus is het een paar minuten wachten op wie er plaats gaat maken. Af en toe komt er een dikke SUV die alles en iedereen aan de kant drukt en het beste plekje pikt. Vol verbazing staan we te kijken naar zoveel brutaliteit met zo weinig materiele schade en vooral: het wordt allemaal heel harmonieus opgelost. Geen middelvingers, geen gevloek, geen klappen.

Is hier dan meer respect voor elkaar? Hebben ze hier bedeesdheid beter onder de knie dan wij in ons poldermodelland? We zijn het er over eens dat Dubai heel veilig voelt, dat we nergens agressie hebben gezien of gevoeld. Maar een paar dagen later horen we een reden die veel logischer klinkt. “Everything in Dubai is under control, madame” vertelt de barkeeper. En als vloeken en obscene gebaren al verboden zijn, dan zal elkaar tot rede timmeren al helemaal niet de bedoeling zijn. Dubai heeft een heel laag criminaliteitscijfer. En iedereen is superkeurig bij het afrekenen en in afspraken. Nu weten we waarom: kom je in Dubai werken (80% van de bevolking in Dubai komt uit het buitenland) dan wordt er een irisscan gemaakt, worden er niet alleen vingerafdrukken gemaakt, maar leggen ze gelijk elk stukje hand vast en worden alle gegevens die ze van je kunnen vinden vastgelegd. Ga je de fout in? Dan ben je weg. Ze weten wie je bent, waar je bent, er is geen ontkomen aan. En: er is een zeer actieve geheime dienst met overal undercover agenten. “You could be one for all I know” zegt de jongen tegen mijn lief.

Oftewel: je kúnt hier wel uitstappen en iemand op z’n bek tikken omdat ‘ie asociaal doet, maar de kans is heel groot dat dit wordt gezien en bestraft. Te groot, kennelijk. Dus gedoogt iedereen iedereen.

Na het parkeerplaatstheater eten we bij een lokaal tentje in de buurt. Voor twintig euro eten we humous, falafel, heerlijke kip, verse fruitsappen en thee met zoetigheid na. Leven in Dubai kan heel duur, maar ook heel budget.

Met volle buikjes gaan we lekker vroeg naar bed zodat we de volgende dag onze toeristenactiviteiten kunnen volbrengen. En nog veel meer leren over two faced Dubai.

IMG_0733.JPG

Dubai #3 The Secret

Gewoontegetrouw legt mijn vriendje zijn hand op mijn billen terwijl we het metrostation Burj Khalifa uitwandelen. Nou sla ik zo een hand wel vaker gedecideerd weg, nu met wat meer nadruk. “Oh ja, shit” reageert hij geschrokken. Het is hier niet de bedoeling affectie te tonen naar elkaar (of anderen) in het openbaar. Geen kusjes, niet hand in hand, al helemaal geen hand op bil. Het is niet alleen niet de bedoeling, het is verboden. We zien het, al wandelend naar het hoogste gebouw van de wereld, ook maar zelden gebeuren.

Dat wandelen is hier overigens niet op straat. Daar rijden immers auto’s en die moeten ruim baan. Een enorme overdekte sluis op hoogte en met airco, uiteraard, brengt ons na 20 minuten lopen in Dubai Mall, vlak naast Burj Khalifa.

Dubai Mall. Het grootste winkelcentrum van de wereld. We weten niet wat we zien. En we zijn echt wel wat meer gewend dan alleen winkelcentrum Paddepoel. Winkels, winkels, winkels. Meer dan duizend. En mensen. Statige mannen in witte gewaden en doeken om hun hoofd. Veel vrouwen in zwarte, traditionele jurken, al dan niet met grote designer zonnebrillen en diamanten spelden in hun hoofddoeken. Ze slepen met tassen van de Dubai Mall winkels: Dior, Jimmy Choo, Chanel, Tiffany’s en ontelbaar veel andere peperdure merken. Waar je kijkt, zie je luxe. De Mall reikt verdiepingen omhoog en het lijkt me niet mogelijk alle winkels te bezoeken, al had je een maand.

Gelukkig is dat ook niet nodig. Ik spot de Victoria’s Secret en wandel er zonder na te denken naar binnen. Geen seconde bedenk ik me dat het vrij vreemd is dat in dit kuise land, waar vrouwen van kruin tot enkel bedekt zijn, er zo prominent een luxe lingeriemerk toont. Oh was I wrong. In de winkel die oneindig groot lijkt, rekent gesluierde dame na gesluierde dame voor een godsvermogen aan kant, pailletten en push-up af.

Het passen in deze winkel gaat uiterst discreet, dat dan weer wel. Wil je geholpen worden in het pashokje met zware houten deur in plaats van slecht sluitend gordijntje? Dan druk je op het belletje. De bh-mevrouw klopt vervolgens aan en wacht totdat de deur wordt open gedaan. En zelfs dan vraagt ze nog of binnenkomen ok is. De passende dames brengen er rustig een uur door in zo’n paswalhalla met nu een keer goed licht, in plaats van slecht geplaatste TL-buizen.

Dubai Mall in blijkt een stuk gemakkelijker dan Dubai Mall uit. Overal waar we kijken is wel iets wat niet klopt met wat we ooit eerder hebben gezien. Toppunt; het aquarium dat we passeren. Haaien, vissen; gewoon in de Mall. Je kunt door een tunnel onder het water door, je kunt er zelfs duiken. Het is waanzin.

We besluiten iets te gaan eten bij de fontein met uitzicht op die enorme toren. Hij past niet op de foto. Burj Khalifa is Dubai op zijn best; hoger kan niet. En kan het wel, dan komt het ook in Dubai te staan.

We lunchen met een heerlijke Italiaanse pasta en verse fruitsap. Want alcohol is echt mission impossible. Onze hotelbar verkoopt wijntjes voor zo’n tien euro per glas en we kochten wat Corona op het vliegveld, maar in restaurants, bij supermarkten: vergeet het maar. Ook verboden. Daartegenover staat een enorm assortiment aan fruitsap en andere frisdrank, dus we missen het ook niet echt tijdens onze late lunch.

We verdwalen nog wat tussen de niet te betalen modemerken en shoppen bij de Zara en Forever 21. We kopen heerlijke donuts met smoothies van een bekend Engels merk en besluiten the crowd te joinen bij de fontein. Daar schijnt iets te gaan gebeuren.

Om 18u precies blijkt dat waar. Muziek zwelt aan en een gigantische, meterslange fontein wordt door duizenden lampjes verlicht. Precies op de maat van de muziek bewegen de waterstralen als waren het dansende vrouwen. Met als sluitstuk de stralen die zo’n 150 meter de lucht in gaan. Je moet het zien om het te snappen. Alleen hier. Alleen in Dubai.

Het kost ons een half uur om het metrostation terug te vinden. En dan komen we er achter dat we geen idee hebben waar we zijn opgestapt. We gokken, discussieren, maken net geen ruzie en stappen gigantisch ver van ons hotel een metrostation uit. Gebroederlijk naast elkaar zonder elkaar aan te raken, al waren we broer en zus, lopen we op goed geluk door de straten van Dubai. De taxichauffeur die we uiteindelijk aanschieten, kent ons hotel niet en de mensen van het hotel hebben niet gedacht aan een adresvermelding op hun visitekaartje. Wij hebben niet gedacht aan vragen waar ons hotel eigenlijk staat. We zijn een stuk wijzer op veel gebieden na deze dag Dubai.

Uiteindelijk helpt de bell boy van een vijfsterren hotel ons uit de brand. Hij belt met het hotel en laat zijn chauffeur ons er voor een tientje heen rijden.

We geloven niks van wat we hebben gezien vandaag. En toch is het allemaal echt. Hier.

IMG_0438-0.JPG

Dubai #2 The Metro

Na een korte nacht schuiven we aan bij het ontbijt. Tot onze opluchting zitten hier normale mensen, de kortgerokte dames zijn nergens meer te bekennen. We drinken heerlijke koffie en eten zoetigheden tussen een internationaal gezelschap. We zijn het witst en het Westerst.

Na het ontbijt kijken we elkaar wat vragend aan. Want: wat te doen? Waar te beginnen? Dubai heeft veel, heel erg veel. We hebben geen idee waar ons hotel zich bevindt ten opzichte van de rest, we weten ook niet precies wat de rest precies moet zijn. We besluiten uiteindelijk te beginnen bij wat wij denken dat het middelpunt is: Burj Khalifa. Het hoogste gebouw van de wereld. En om een beetje beeld te krijgen van onze omgeving bedenken we te beginnen met een wandeling en dan verder te zien.

Buiten is het 28 graden. Ik draag een zwarte legging tot op mijn enkels, een rok, een wijd shirt zonder zicht op BH bandjes en heb voor de zekerheid een vest en sjaal in mijn handtas. Ik ben benieuwd hoe deze outfit het houdt in de openbaarheid als wel als met deze temperatuur. Na drie meter wandelen voel ik het zweet prikken. Overal.

Ik heb weinig referentie op straat, want in het half uur dat we lopen, zie ik honderden mannen en geen enkele vrouw. Wel 15 auto’s met een waarde boven de ton, 54 telefoonwinkeltjes, 33 bijna-ongelukken, wordt er iedere minuut een paar keer geclaxonneerd en voel ik vele paren ogen over mijn lijf glijden. Ze staren. De mannen. Niet uit lust, uit iets wat ik niet goed kan plaatsen. Het is niet per se intimiderend, het is hooguit wat ongemakkelijk. Ik heb me zelden zo in de minderheid gevoeld als daar, als enige vrouw op straat en nog behoorlijk wit ook. Bovendien: we zijn gemiddeld twee en drie koppen groter dan de rest.

Het valt op dat Dubai niet is ingericht op voetgangers. Een zebrapad zonder voetgangerslicht betekent rennen voor je leven. De SUV’s ontzien niets of niemand. Is er wel een voetgangerslicht? Dan sta je met gemak tien minuten te wachten voor je mag. We moeten stukjes over straat lopen bij gebrek aan stoep. Lopen is voor paupers, blijkbaar.

We bereiken een plein met drie futuristische gebouwtjes. Hun schuine daken glimmen in het zonlicht. We zien er mensen in en uit lopen en bedenken dat dit de metro zou kunnen zijn waar we over hebben gelezen. Het lijkt ons veiliger dan blijven wandelen tussen de terreinwagens.

De vriendelijke mevrouw bij de informatiebalie legt ons uit dat we een dagkaart kunnen kopen voor 22 AED (ongeveer 5 euro) en dat we dan met alle treinen en bussen kunnen. Dat doen we. Dubai Metro; we zijn benieuwd.

Op de idioot abstracte metrokaart puzzelen we uit waar we moeten opstappen en overstappen. De brandschone lift blaast ons naar het brandschone perron en twee minuten later stappen we de brandschone metro in. Twee mannen staan gelijk op om ons te laten zitten. Dat voelt wat ongemakkelijk, maar weigeren zou misschien een belediging kunnen zijn. Dus gaan we zitten.

Na een tijdje ondergronds, verschijnen er plotseling enorme torens links en rechts. We metro-en door het Financial District. Alles wat we zien is hoog en groot. Dit is het Dubai van tv en uit de bladen. De laagbouw telefoonwinkelstraatjes bij ons hotel liggen in het oude gedeelte. Hier wordt er minder gestaard en zijn er wel degelijk vrouwen. De aanwezigheid van zoveel hoog en groot maakt ons stil en nederig. Vanaf dan ongeveer onze permanente staat van zijn. In Dubai.

IMG_0635.JPG

Dubai #1 verrassend ontvangst

Ietwat verfomfaaid komen we rond enen ’s nachts aan in het hotel. Een vlucht van bijna zeven uur en een chaotisch druk Dubai Airport maken je niet per se mooier. Bovendien zweet ik me dood in mijn better-safe-than-sorry-lange-mouwen-lange-pijpen-lange-sjaal-outfit. De kledingvoorschriften liepen nogal uiteen op de verschillende websites die ik ter voorbereiding bezocht. Schouders, knieën bedekt behalve in het hotel, wel in de Mall, soms ook niet, eigen inzicht, ik ben in ieder geval bedekt. En heb het snikheet.

Bij de receptie is het niet heel druk, maar de man die de night shift draait is veel aan het bellen. Ik besluit een wc te zoeken, want ik moet al plassen vanaf dat we boven Iran vlogen. Onze koffers zijn al keurig op een trolley gezet en wordt bewaakt door één van de vijf (!) bell boys.

Als ik de lobby weer in wandel is het beduidend drukker. Naast mijn lief staan nu drie dames met rokjes tot net over hun venusheuvels. Hun nepwimpers raken zacht hun wenkbrauwen, elke keer als ze zwoel knipperen. Koraalrode glans glimt op hun volle lippen. Ik voelde me al niet supersexy met mijn statische KLM haar en droge vlieglippen. Nu voel ik me de in één klap de meest saaie vrouw op aarde. Mijn vriendje kijkt nogal ongemakkelijk en dwangmatig alle kanten op, behalve die van de dames. Een voor een vragen ze om “my passport” en vertrekken vervolgens uit de lobby met aan hun arm een uit het niets opdoemende zakenman.

We wisselen snel blikken uit en weten natuurlijk allebei wat hier aan de hand is. Dubai. Waar alles blijkbaar mag, ook als het niet mag. Een gedoogbeleid waarvan ik dacht dat we dat alleen in Nederland konden.

Het inchecken lukt uiteindelijk en we worden door bell boy #4 naar onze kamer geleid. De glazen lift brengt ons en onze bagage razendsnel naar de vierde verdieping van het ultramoderne hotel. De bell boy wil ons graag even de kamer en bijbehorende faciliteiten uitleggen als hij onze koffers heeft uitgeladen en neergelegd. Nou ja. Aan “ons” is wat overdreven. Het is “Sir” voor en “Sir” na. Als ik een grapje maak over de automatisch bedienbare lampen negeert hij deze vakkundig en knipoogt hij naar de “Sir”. Hij lijkt het maar vreemd te vinden dat ik uberhaupt interesse toon voor wat hij uitlegt. Hij kijkt dan ook verward als ik hem fooi geef na de tour en sluit wenkbrauwfronzend de deur bij vertrek.

Bij nadere inspectie komen we tot de conclusie dat er in deze tweepersoonskamer van alles maar één is. 1 handdoek, 1 badjas, 1 paar slippers, 1 glas, 1 tandenborstel. En dan valt ons kwartje. “Hij dacht dat ik een hoer was” zeg ik lachend. “Uh, ja. Daar lijkt het op.” Ik roep het beeld van de dames bij de receptie weer op, denk aan mijn eigen voorkomen en krijg de slappe lach. “Schat, dan denkt hij nu dat je zit opgescheept met én de meest saaie én de meest bemoeizuchtige hoer van heel Dubai”. We bellen voor extra handdoeken en drinken een welverdiende Corona onder het genot van opzwepende beats die doordringen vanuit de hotelbar.

Dubai is nu al een belevenis. En we zijn er nog maar net. IMG_0408.JPG

Alle dagen Kerst

kerstboom“Dit jaar”, ik heb het tegen mijn lief, “dit jaar maak ik met Kerst een echte kalkoen”. Hij kijkt mij verwonderd aan. De vrouw die nog geen pannenkoek kan bakken gaat zich toeleggen op een culinaire exercitie. Als ik me niet vergis, kijkt hij ook wat bangig. “Nee, echt” zeg ik. “Ik las een recept van die dame Witteman in een blad. Klonk als goed te doen. Duurt wel drie dagen.”

Ik weet niet wat het is, maar met dat ik ouder word, wordt mijn zucht naar Kerst groter. Ik had een aantal jaar een boycot, maar Kerst is back. En hoe. Ik verheug me ineens op dennennaalden, Kersthitjes en prikkende truien. Op kerstkransjes en feestelijke bubbels met kou buiten een een vuurtje binnen. Dit jaar ga ik er helemaal voor. Daarom kocht ik gister, op de eerste dag dat het met goed fatsoen kon, een Kerstboom.

Die boycot was trouwens niet zonder reden, want Kerst is lastig als je mist. Wie je dan ook maar mist. En het is ook niet per se dat het makkelijker wordt, maar misschien ben ik het meer gaan waarderen. Dat Kerst.

Mijmerend over mijn fantastische kalkoen die ik echt heus-en-zeker-weten ga maken, zigzaggend door het winkelend publiek, herinner ik me de Kerst van de Mislukte Kip. Die ging zo: elke Kerst nodigde ik mijn vader uit voor een maal. Hij was alleen en een aantal jaren alleen zonder echt huis. Dus kookte ik de sterren van mijn hemel en kocht wat extra cadeaus. Een trui, een tas met boodschappen, een kacheltje voor de onverwarmde boot waar hij een tijdje op sliep. De Kerst van de Mislukte Kip was niet anders; hij pakte cadeaus uit, we kletsten wat en ik had alles onder controle. Behalve dan de oven. Die stond een beetje aan de warme kant. Dus toen het perfect ingestelde kookwekkertje ging, tilde ik er met schaamrood op mijn wangen een volledig zwartgeblakerde kip uit. Ik denk niet dat ik ooit zo beteuterd heb gekeken, ik denk niet dat ik mijn vader ooit zo hard heb horen lachen. Samen peuterden we het zwart van het wit, goddank was het ding wel gaar. Mijn vader maakte nog een grap over dat het eten uit de vuilnisbak zo slecht nog niet was. En gelukkig hadden we wijn.

Met deze herinnering twijfel ik dan ineens wel aan het hele idee van het maken van die kalkoen, ik twijfel niet aan het plezier van mijn vader en mij tijdens onze Kerstavonden. En de glimmende ogen bij de cadeaus. Kerst is niet voor iedereen altijd een feestje.

Later die middag, in een warm, overvol café met een rode wijn een een bol glas bier, hebben we het maar even niet meer over de kalkoen, mijn lief en ik. We bedenken hoe we iemands Kerst een beetje fijner kunnen maken. Want, echt, er zijn een heleboel mensen die 25 en 26 december niet per se aan een fijngedekte tafel doorbrengen. Zelfs met huis, maar zonder bezoekende familie, kan het een ware beproeving zijn. Of met huis, met familie en zonder geld. Kerst is lastig als je mist.

En kleine beetjes helpen, dus wij helpen deze Kerst iemand een beetje. Een trui, een stuk kalkoen van een cateraar, een dinerbon, een flesje rood, een beetje gezelschap. Voor wie en wat precies weten we nog niet, maar dat we wat doen, staat vast. En ik zeg: als iedereen dat nou gewoon even doet dit jaar. Een klein gebaar, eentje maar…Kijk even om je heen of iemand iets nodig zou kunnen hebben om Kerst een stukje leuker te maken.

Dan kunnen we vanaf 2015 namelijk doen dat het alle dagen Kerst is. Want er is elke dag wel iemand die een klein gebaar kan gebruiken.

En waarom zouden we überhaupt alleen maar kalkoen maken in december? Oefening baart kunst, toch?

 

Dit was een column op Radio 2 voor het programma Hemelbestormers. Het fragment is hier terug te luisteren.
De andere columns voor Hemelbestormers vind je hier :).

Alles heeft zin

mama“Oma Margreet is vandaag jarig. Dus gaan we vanmiddag een taartje eten.”
“Maar Oma Margreet is toch dood?”
Mijn vierjarige dochter heeft geen probleem met het benoemen van de dingen die waar zijn.
“Dat klopt, maar toch kunnen we haar verjaardag vieren.”
“Wie blaast het kaarsje dan uit?”
“Dat mag jij doen.”
“Yessss.”

In de supermarkt kiest zij de taart en vertelt ze aan iedereen die het wil horen dat het taart is voor dode oma Margreet en dat zij het kaarsje uit mag blazen. Als we daadwerkelijk aan tafel zitten met taart en kaarsjes, wil ze toch liever My Little Pony kijken. Ik vertel haar dat we dat niet doen. Dat we taart eten en denken aan oma Margreet. Niet aan valszingende ponies met vleugels. Ze vindt het goed. Dus gaan we denken aan oma. Aan mijn moeder die vijf jaar geleden overleed en 61 geworden zou zijn.

Ik heb mijn beide ouders praktisch zien sterven. Ik heb hun angst gezien en de dood van heel dichtbij gevoeld. Geen mooi gezicht. En in de periode daarna vroeg ik me steeds maar af wat het leven nou eigenlijk voor zin had. Vrij vermoeiend. Bij de kassa in de supermarkt, wachtend in de file, tijdens het lakken van mijn nagels. En nog veel vermoeiender: ik concludeerde steeds hetzelfde. Waar zijn we mee bezig? Waar ben ik mee bezig? Rennen, vliegen, werken, carrière, geld, feestjes. Waarvoor? Allemaal voor niks. Om uiteindelijk doodziek in een vreemd bed weg te kwijnen en kwijt te raken. Leegte achterlatend. Niet bepaald een geruststellende of motiverende gedachtegang.

Tot laatst. Toen ik het ineens begreep. Tijdens het bakken van pannenkoeken, nota bene. Wat het leven voor zin heeft omdat je toch dood gaat? Dat. Dat was de zin. Alles daarvoor. Alles voor dat moment heeft zin. Hier, nu. Het punt is dat je doodgaat. En dat het maar beter afscheid nemen van een rijk leven betekent. En dan bedoel ik niet rijk als in geld. Dan bedoel ik rijk aan belevenissen. Herinneringen. Rijk als in de indrukken die je maakte op anderen. Hoe anderen indruk op jou maakten. De liefdes die je had. Ook de ruzies die je maakte. Alles. Eigenlijk heeft alles gewoon zin.

Sindsdien leeft het een stuk lekkerder. En, belangrijk; het herinnert het een stuk lekkerder. Het denken aan mijn doden vond ik zwaar. Het ging gepaard met een gevoel van plaatsvervangende spijt. Spijt dat het geen zin zou hebben gehad, dat leven. En dat had het dus wel. Alles wat we mee hadden gemaakt, hadden we meegemaakt. Dat neem ik mee, dat geef ik door. Leven heeft heel erg veel zin.

En het denken aan het leven van de doden heeft net zoveel zin. Dus die middag dachten we aan oma Margreet. En niet aan haar dood, maar aan haar leven. Met twee moorkoppen, een kaarsje en een fles bubbels. Ik vertelde, mijn dochter luisterde. En andersom. Een mooi moment waarvan ik me toen voornam dat veel vaker te doen.

Gewoon even lekker zitten en denken. Herinneren. Aan al die dingen die zin hebben. Want alles heeft zin.

 

Deze column schreef ik voor het programma Hemelbestormers op Radio 2. Je kunt het terugluisteren op hun website.

Liefde is het allermooiste

liefde

Mijn dochter en ik staan samen te koken. Ik schil de aardappels, zij snijdt ze vervolgens in stukjes. Daarna gooit zij ze met grote kracht in het pannetje met water. Kleine spettertjes springen vrolijk rond bij iedere plons. De radio draait liedjes waar we allebei nauwelijks zichtbaar, maar verbazingwekkend synchroon op meeswingen.

Als ik de aardappels op het vuur zet, vraagt ze of ze morgen haar mooie glittershirt aan mag. Dat mag. Tegen de tijd dat het water kookt, vraagt ze het weer. “Ja, lief. Dat zei ik toch al?” Ze herhaalt de vraag tijdens het dichtschroeien van de slavinken, tijdens het afgieten van de boontjes en vlak na haar eerste hap. Ze mag nog steeds haar glittershirt aan. “Maar waarom vraag je dit zo vaak?”

Met twee jusdruppels aan haar kinnetje komt het hoge woord eruit: “Ik moet er toch mooi uitzien?” Ze zegt het alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat een meisje van vier er mooi uit moet zien op een doordeweekseschooldinsdag. Ik vraag haar met volle mond waarom ze er dan precies mooi uit moet zien. “Voor Ibrahim” zegt ze. “Dan wil hij misschien hand in hand lopen. En mijn vriend zijn.” Ik verslik me in mijn appelmoes. “Ben je een beetje verliefd, Emily?” Haar oortotoorglimlach zegt deze moeder genoeg: mijn dochter van vier is inderdaad verliefd. En niet zo’n beetje ook. Roze blosjes kleuren haar wangen.

Die avond, na het afruimen, afwassen en voorlezen laat ik dit gegeven even goed op me inwerken. Vier en verliefd. Ongewild dringen beelden van puberjongetjes met pussende puistjes zich aan me op. Ik zie voor me hoe hordes scooterhelden zich onder haar slaapkamerraam verzamelen om haar mee te lokken naar de stad. Ik zie hoe hun lippen met vlassige netnietsnorretjes zich richting mijn dochters perfecte hartvormige mond bewegen. Hoe hun vingers, net klaar met een het rollen van een zwaar shaggie, zich onder haar shirtje friemelen, op zoek naar de onuitstaanbaar ingewikkelde sluiting van haar eerste BHtje. Ik hap naar adem en neem een grote slok wijn. En nog maar eentje. Probeer mezelf tot rust en kalmte te manen. Ze is vier. Niet veertien. Nog niet. Ik realiseer me ineens hoe ik mijn moeder tot uitersten heb gedreven. Want wat was ik vaak verliefd. En echt niet allemaal materiaal waar moeders doorgaans blij van worden. Maar ja, iedereen heeft nou eenmaal recht op een eigen zoektocht naar liefde. Ook dochters.

Ook mijn dochter.

Dus de volgende dag mag ze haar glittershirt aan. En help ik haar hartjesstickers plakken op het cadeautje dat ze speciaal voor Ibrahim maakte. Leg ik mijn hand op haar blonde haartjes als ze dapper het cadeautje geeft. Met uitgestrekte armpjes en een grote glimlach. Ze maakt het trouwens zelf alvast wel open. Die dochter van mij laat er geen gras over groeien, dat is in ieder geval duidelijk.

Die middag zie ik haar stralend komen aanlopen, hand in hand met haar nieuwe vriendje. Haar eerste vriendje. Ik wil haar natuurlijk vertellen dat cadeautjes en glittershirts helemaal niet nodig zijn om in de smaak te vallen bij Ibrahim of anderen. En dat ze helemaal nooit haar best hoeft te doen voor wie dan ook omdat ze al zo prachtig is zoals ze is. Dat liefde ook bitter kan zijn en dat ze vlassige snorretjes echt prima links kan laten liggen. Maar ik slik alles in. Want ze is vier en verliefd en ze mag er zelf achter komen wat dat betekent. We hebben nog alle tijd voor wijze lessen en moederwaarschuwingen. En mocht er toch iets misgaan, leg ik gewoon mijn hand weer op die blonde haartjes.

Voor nu moet ze vooral genieten van hand-in-hand. Want liefde is het allermooiste wat er is.

Dit verhaal schreef ik voor KRO’s Hemelbestormers op Radio 2. De uitzending was 21 september. Het fragment kun je hier terugluisteren.

Wat je wordt, ben je zelf

foto (1)Ik mocht alles worden, zolang ik maar gelukkig werd. Mijn moeder is daar altijd heel stellig in geweest. Dokter, vuilnisvrouw, advocate, actrice, glazenwasseres, secretaresse, kinderboerderijhoudster, dolfijnentrainster: alles was goed. Ze was al lang blij dat ik opgroeide in een tijd waar alles worden geen keiharde strijd zou zijn, zoals bij haar het geval was geweest. De wereld lag voor me open, ik kon gaan studeren, of niet. MAVO was prima, VWO ook.

Op mijn zeventiende was ik de eerste van mijn familie die ging studeren aan een universiteit. Nederlands. Want daar was ik goed in en dan zou ik er misschien ook wel gelukkig van worden. Maar als je alles mag worden, is Neerlandica worden dan wel sexy genoeg? Ik kon immers ook psychologe worden. Dus stapte ik over. Nou ja, ik deed een poging. Eerst moest ik een toets doen omdat ik geen eindexamen wiskunde had gedaan. En die toets haalde ik op een tiende niet. Maar gelukkig mocht ik alles worden en was er nog wel een plekje bij pedagogiek en dat was ook een soort van psychologie en ik hield van kinderen. Na twee jaar uni kon ik nog steeds alles worden en wist ik nog steeds niet wat precies. Dus nam ik een jaartje vrijaf, want dat denkt lekkerder na. En werkte ik dat jaar in de bediening en achter de bar. Dat denkt trouwens helemaal niet heel lekker na, maar dat terzijde.

Alles mogen worden is prachtig en beangstigend tegelijk. Het is een luxe, begrijp me goed, maar aan mij was het niet besteed. Niet omdat ik niet ambitieus was aangelegd, niet omdat ik geen doorzettingsvermogen bezat, maar omdat ik gewoon niet wist wat ik dan worden moest. En het is immers wel de bedoeling dat je iets wordt, toch?

Op een dag besloot ik daarom dat ik moest kiezen. Ik sloot me op in de bibliotheek en las alle studiegidsen van alle hogescholen en universiteiten van Nederland. Als je niet weet wat je wil worden, dan kun je nog wel weten wat je graag wil leren. En je kunt besluiten om iets af te maken. Dus dat deed ik.

En zo kwam ik er achter dat het helemaal niet de bedoeling is dat je iets wordt. Het is de bedoeling dat je er bent. Leert. Ervaring op doet. En zo voor jezelf kan zorgen. Want mijn moeder was dan niet streng op studievlak, ze had me heel erg duidelijk gemaakt dat er maar één iemand voor mij ging zorgen als ik later groot zou zijn en dat was ikzelf.

Point taken, mama. Want hier ben ik. Geen Neerlandica, geen psychologe, geen pedagoge, maar geloof me: ik zorg prima voor mezelf. Ik ben nu daar waar ik precies pas en ik ben nog niet eens klaar ook. Ik deed, ik koos, ik maakte fouten en probeerde opnieuw. En keek vooral veel om me heen.

Ik denk dat je dat ook bedoelde, mam. Niet dat ik alles mocht worden, maar dat ik alles mocht zijn. En dat je het vertrouwen had dat ik er wel zou komen, daar waar ik zou horen. Dus dank daarvoor. Want ongemerkt koos ik precies die dingen die klopten. Omdat het allemaal kon en ik dus alleen nog maar mijn hart hoefde te volgen. Mijn hart van dat moment. Niet mijn hart van jaren later. En juist dat geeft vertrouwen. Want wat je wordt, ben je zelf.

 

Deze column schreef ik voor KRO’s Hemelbestormers en las ik voor op 10 augustus op Radio 2. Terug te zien en luisteren op hemelbestormers.kro.nl.

Het concert des levens

“Van het concert des levens heeft niemand een program.” Het hing op zo’n mooi wit-blauw bordje in de woonkamer van mijn oma. Als klein meisje bracht ik uren door, mijmerend over de betekenis van deze spreuk terwijl de twaalf donkerbruine klokken van mijn oma duidelijk hoorbaar de tijd wegtikten en zij deze tijd doodde met het maken van Zweedse kruiswoordpuzzels. Nooit heb ik gevraagd wat het betekende. Ergens dacht ik dat ik er vanzelf wel achter zou komen.

En natuurlijk gebeurde dat. Want dat gebeurt iedereen. Ik denk nog vaak aan de kazige tegeltjesspreuk. Want zo is dat met tegeltjesspreuken; ze staan niet voor niets op een tegeltje. Ze staan er omdat ze waar zijn. Van het concert des levens… het klopt. Niemand weet wat het leven in petto heeft. Zomaar kan alles anders zijn. Je wint een jackpot, ontmoet de liefde van je leven – of van die dag-, koopt het huis van je dromen. Maar dat is niet waar het tegeltje over gaat.

Het zijn niet de momenten van geluk waar we bang voor zijn, het zijn de dramatische wendingen die ons angstig maken. Want: wat als? En dat is het; we niet weten wat. En we weten niet als. Drama ligt op de loer. Er kan van alles gebeuren. Elke dag. En dat het een keer komt, weet je. Je weet alleen niet wanneer of in welke vorm. Wat tegeltje zegt, is; leef gewoon. Want nu is nu, morgen weet je niet.

Gemakkelijk gezegd, lastiger gedaan, weet ik uit eigen ervaring. Want wat ben ik bang geweest. Helaas vaak terecht, ook nog. En dat is het: het hielp niet. Of ik nou bang was, of niet: dat wat gebeurde, gebeurde. We kennen het program niet, we gaan er ook niet achter komen. Ik heb het bang zijn opgegeven. Zo goed mogelijk. Dat concert des levens doet toch wel wat ‘ie zelf wil. Beetje violen, harde pauken, solo van de cellist. Soms binnen een paar minuten van  salonkamermuziek naar geluidenchaos.

En als het dan zo uit de hand loopt, het allemaal onhoorbaar en vals klinkt? Dat is het moment waar het eigenlijk om gaat, waar het er echt op aan komt. Iedereen krijgt een portie ongehoorzame muziek te verduren. Ouders die overlijden, kinderen die ons ontvallen. Kleinere uit de maat muziekmakerij. Dan kunnen we laten zien waar onze dirigentkwaliteiten liggen. Leven gaat niet over het program kennen, het gaat om zachtjes kunnen meedeinen met de muziek en af een toe eens keihard, onbehoorlijk dansen. Trakteer jezelf op en prachtige aria,  juist als het even heel erg tegenzit. Geniet af en toe van een korte stilte en laat daarna alles aanwellen als nooit tevoren.

Vergeet het program. Vergeet gewoon niet te luisteren. En te dansen. Vergeet niet dat de mooiste muziek wordt gemaakt in tijden van totale chaos. Want dat is uiteindelijk de kunst: groot drama kunnen omdirigeren in een prachtig concert. Geen gemakkelijke klus, maar wel ééntje om na te streven wat mij betreft. Want als het lukt. Als dat lukt. Pijn, verdriet, woede, angst meenemen, loslaten en omvormen tot een nieuw, niet eerder gehoord couplet. Dan kan je echt helemaal niets meer gebeuren.

Deze column schreef ik voor het programma Hemelbestormers op Radio 2. Ik las het voor op 29 juni. Het fragment kun je bekijken via deze link of bekijk de video hier

Later als ik oud ben

hemelbestormersZaterdag, einde van de middag. Ik neem plaats aan de bar en bestel iets met bubbels. Ik ben te vroeg, hij is te laat, in ieder geval moet ik even wachten. Het hippe café met jonge, mooie mensen is druk en lawaaiig. “Proost” hoor ik naast mij. Een paar krukken verderop heft een dame met opgeheven pink haar glas witte wijn naar me. “Proost, mevrouw” hef ik mijn glas terug. Ze is halverwege zeventig, schat ik. Haar bloedrode lippenstift vervaagt in de diepe groeven rond haar lippen. Aan haar vingers draagt ze glimmende ringen met prachtige stenen, haar zwarte jurk is bezaaid met pailletten. Ze is wat te klein voor de barkruk, haar benen bungelen speels in de lucht. Ik weet niet of ze een pruik draagt of dat ze verft, maar haar haren zijn behoorlijk zwart voor haar leeftijd. Haar rug kaarsrecht en fonkelende ogen.

“Mooi café wel, dit. Ik ben hier nog niet eerder geweest” roept ze naar me, net iets te hard. “Klopt, dit is wel een leuke plek.” “Wat zeg je, kind?” “Dat het hier inderdaad best leuk is.” “Sorry, ik hoor je niet, ik ben een beetje doof.” Ik ga wat dichterbij zitten. Ze wacht niet tot ik nog een keer herhaal wat ik zei, maar vertelt hoe ze als kind besjes in haar oor stopte en dat die haar trommelvlies hadden doorboord. Ze had nooit meer echt goed gehoord sindsdien. Ze lacht hardop. “Ach, er zijn ergere dingen hoor, kind. Echt waar. Proost.” En ze heft nogmaals haar glas.

De vrouw vertelt. Kleine stukjes chique leven, geboortes van kinderen, over haar moeder. En dat ze af en toe op zaterdagmiddag het café op zoekt, gezellig. Meestal haar stamcafé, maar vandaag toevallig deze. “Gezellig café, hoor. Ik ben hier nog nooit geweest.” Ik bewonder het wel, deze kwieke instelling. Wijntjes in een hippe bar na je zeventigste, ik zie mezelf dat eerder doen dan bingoën met mijn medebejaarden, later, als ik oud ben. En zo’n paillettenjurk misstaat me dan vast ook niet.

De dame valt even stil en ik bestel nog een glas bubbels. “Groot gelijk” zegt ze. “Ik lust ook nog wel een glaasje”. Opvallend sierlijk wenkt ze de barman. “Ik zou nog graag een glaasje Chardonnay bestellen” en ik denk even te zien dat ze er bij knipoogt. “Mevrouw van Dalen, dat kan ik helaas niet doen.” Haar gezicht verstart, haar lippen worden een klein, streng streepje. “Hoe bedoelt u!?” De barman probeert zo discreet mogelijk met haar te praten. Rustig en zacht legt hij uit: “We hebben afgesproken dat u hier één wijntje mag drinken. En dan schenken we niet meer. Het is wel eens misgegaan, weet u nog?.” Mevrouw van Dalen wiebelt heftig met haar benen. Het was schandalig. En het was haar nog nooit gebeurd.  Haar bedeesde en chique toon en tongval, vervallen in Haags gesnauw. Haar verontwaardiging is groot. De barman houdt voet bij stuk. De dame die hier nooit eerder kwam heeft hier kennelijk meer dan eens te diep in het glaasje gekeken. Dit is dus verval.

Ze rekent haar enkele glas Chardonnay af, trekt haar jas aan. Ze kijkt kort naar me. Nog steeds fonkelende ogen. Met een ruk draait ze zich om. Ze doet drie stevige stappen. En dan maakt ze een kort huppeltje. Als het kleine meisje van vroeger. Vervolgens stapt ze dapper door. Op naar het volgende café, waarschijnlijk.

Mevrouw van Dalen met paillettenjurk en glimmende ringen. Met gitzwart haar en bloedrode rimpellippen. Beschermd tegen zichzelf door de barmannen uit de stad. Ik weet niet. Misschien is dat bingoën zo gek nog niet. Later. Als ik oud ben.

 

 Dit verhaal schreef ik voor KRO’s Hemelbestormers en werd 4 mei uitgezonden op Radio 2. Luister het fragment hier terug

Marmot

radio2pola

Deze column heb ik geschreven voor het Radio 2 programma KRO Hemelbestormers en werd uitgezonden op 23 maart 2014. Het fragment kun je luisteren op de website van Hemelbestormers

 

Ik was een jaar of acht en werd door mijn moeder naar de kapper gesleept. Mijn lange blonde, maar veel te dunne, warrige haren moesten kort. Ze was de martelgang van het haren kammen ‘s ochtends zat. De kappersmevrouw zocht samen met mijn moeder een mooi kapsel uit. Op het plaatje in het boek leek het inderdaad best aardig..  Kort, praktisch, lekker anders maar best stylish. Ik was enthousiast. En toen ik buiten stond, was ik nog steeds enthousiast. “Nu moeten we ook gel kopen, he mama” vroeg ik toen we hand in hand langs de drogist liepen. Dat had de kapper er immers ook in gedaan en zo stond het ook in het boekje. Ik had dan wel niet zoveel verstand van hippe kapsels, maar dat dit exemplaar geen stand zou houden zonder gelletje of waxje, was me wel duidelijk. “Nee hoor, dat is voor grote mensen”  was haar onverbiddelijke antwoord. En zo gebeurde het dat ik maanden met een soort oversized marmot op mijn hoofd rond liep. Mijn moeder vond het prachtig. En daarom vond ik het zelf ook wel ok. Ik vond het jammer van de gel, maar mijn moeder had altijd gelijk, dus nu vast ook. Dit merkwaardige kapsel was nu gewoon van mij.
Maar daar waar ik mijn nieuwe kapsel omarmde, of in ieder geval onderging, hadden de meisjes uit mijn klas de grootste lol om de marmot op mijn hoofd. Stuk voor stuk hadden zij lange, glanzende haren in vlechten, staarten en met felgekleurde glitterspeldjes. En dat was niet het enige verschil; zij hadden strakke spijkerbroeken van dure merken, liepen op sportschoenen met roze en babyblauw en speelden met de meest prachtige Barbies en MyLittlePony’s die er te koop waren. Ik niet. Ik had vaak twee verschillende sokken aan, droeg regelmatig oude t-shirts van mijn moeder op mijn net iets te ruime C&A spijkerbroeken en speelde met Greetje; de rozeharige, guitige pop met uitpuilende vulling. Ik had zeg maar mijn eigen stijl.

Ik was niet degene die de verschillen zag. Maar werd er wel dagelijks op gewezen. Commentaar op de marmot kon daarom ook niet uitblijven. En zo kwam ik dan toch een keer huilend thuis. Dat mijn haar zo stom zat, zeiden ze.

Mijn moeder glimlachte zoals alleen zij dat kon. Beheerst, geruststellend en in haar ogen las ik al wat ze me ging zeggen. Dat ik prachtig was. Precies zoals ik moest zijn. Dat een spijkerbroek, een kapsel, een pop, nooit onderwerp van gesprek mocht zijn. Omdat het daar niet om gaat in het leven. Dat het prima was dat andere mensen daar veel drukte om hebben, maar dat het iets zegt over hen. Dat het vooral zonde was voor de glitterspeldjes dat zij niet verder konden kijken. En dat het bovendien maar heel erg saai zou zijn als iedereen er hetzelfde uit zou zien.

En bovenal. En met nadruk zei ze dan, met mijn handen in de hare en haar gezicht heel dicht bij de mijne, dat ik nooit, nooit, nooit door een ander mocht gaan twijfelen aan mezelf.

Uiteindelijk bleek de marmot dus een mooie aanleiding voor een onmisbaar stukje levensles. Een les in volharden in jezelf.  In weten wat bij jou hoort en wat bij iemand anders. In staan voor wat je bent en weten dat je er mag zijn, hoe je er ook uitziet. En hoe je haar ook zit.

Vraag!

minkehavemanMijn dochter, net als alle andere kinderen, heeft nogal eens hulp nodig.  Of haar voet zit onmogelijk vast in de bank, dan weer haar hoofd klem in een trui, laatst had ze  haar haren aan haar wang gelijmd. Schoenen willen niet aan of vast, ritsen van jassen klemmen of broeken zijn zeiknat van zo’n welbekend ongelukje. Kinderen vragen makkelijk, zonder gêne en geheel terecht, allerhande hulp. En ouders staan er dan, helpen,  en over het algemeen lachend. Maar ze doen nog meer: ze geven telkens iets mee waardoor de kans groter wordt dat het kind binnenkort dergelijke problemen zelf kan oplossen. Dat is ook de opdracht achter dat hele opvoeden. Niet alles voor ze doen, maar ze helpen het zelf te kunnen. En zo zijn kinderen ook ingericht: ‘zelluf doen’ wordt op een gegeven moment het meest uitgesproken (en vertragende) zinnetje op een dag. Want opgroeien betekent uiteindelijk juist dat: zelf leren,  zelf kunnen, zelf verantwoordelijkheid nemen, zelf oplossen.

Maar wat gebeurt er eigenlijk met dat vragen verderop in het leven? Groot zijn betekent ineens ook dat ‘help’ niet meer vanzelfsprekend is. Volwassen zijn, is immers  zelf kunnen, zelf doen. In voor- en tegenspoed. In ziekte en gezondheid. Tot de dood je scheidt. ‘Help’ is ineens een zwaktebod, zo lijkt het. Iets niet kunnen, dingen even niet overzien, maar ook troost of bescherming zoeken, staan symbool voor kwetsbaarheid. En kwetsbaar zijn, dat kan niet iedereen zich permitteren. Vinden we.

Waarom werkt dit zo? Willen we gewoon niet zielig gevonden worden?  Zijn we bang voor wat anderen van ons denken? Of heeft het te maken met angst voor teleurstelling? Want wie iets vraagt, kan ‘nee’ horen. Of helemaal geen antwoord krijgen. Uitgelachen worden, zelfs. Want, hey, we zijn toch geen kinderen meer? Wij zijn groot, volwassen, verantwoordelijk. Wij tonen geen zwakte, wij weten waar we mee bezig zijn. Wij zijn allesweters en alleskunners.

Maar niemand kan alles zelf. Gewoon niet. Dus laten we vragen nou eens gaan zien als een gewoonte. Van onszelf, maar eigenlijk ook gewoon van anderen. Want als we allemaal een beetje meer vragen, een beetje meer van die zogenaamde kwetsbaarheid durven  laten zien, dan is iedereen daar toch mee geholpen?  Niet durf te vragen, maar help te vragen. Door te vragen.

Wat er daarna gebeurt, dat zie je dan wel. Grote kans dat het heel mooi uitpakt. En kans dat niet vragen lelijk uitpakt.  Kinderen die niet vragen, zijn hopeloos verloren. Die zitten uren met voeten vast in banken. En vooral: ze leren niet hoe ze zichzelf kunnen bevrijden. Vragen mag en vragen moet eigenlijk ook gewoon.

Dus begin nu. Bedenk wat je nu heel goed zou kunnen gebruiken. En wie je daarbij zou kunnen helpen. Een  oprechte, authentieke vraag, wat dan ook. En dan: vraag. Doe het gewoon. Zonder gêne, zonder angst.  Mail, bel, sms, fax wat mij betreft. Maar vraag en vraag het vandaag nog.

 

Deze column heb ik geschreven voor het Radio 2 programma KRO Hemelbestormers en werd uitgezonden op 16 februari 2014. Het fragment kun je luisteren op de website van Hemelbestormers

Voor later

mallorcaHet enige wat je wilde eten was patat. De hele vakantie. Dus toen ik tapashapjes voor je bestelde, werd je boos. Je sprong van je stoel, gilde wat voor een stomme moeder ik was, liep naar me toe, sloeg me hard op mijn arm. Je keek zo boos. Al dagen. En weken. Ik wist niet meer hoe ik het moest doen. Twintig nieuwsgierige toeristenogen keken naar ons. Je huilde genadeloos hard. En bleef slaan. Ik pakte je bij je arm, zei dat “we dit niet deden”. Dat ik er klaar mee was, met je boosheid. Dat we terug naar het huisje gingen en je het kon bekijken de rest van de dag, de rest van de vakantie. Maar je gaf je niet gewonnen. Ik legde veel te veel geld neer voor eigenlijk inderdaad niet zulke lekkere tapashapjes en jouw Fristi. Ik pakte je hand en sleepte je achter me aan langs de overvolle terrassen. Om de twee stappen gooide je jezelf luid gillend op de grond. Het zweet brak me uit. Ik trilde. “Je doet me pijn, hou op!” En nu huilde ik ook. En ik gaf op. “Zoek het maar uit, Emily.”

Het was niet eens een trucje, dat ik wegliep. Het was niet omdat ik dacht dat je toch wel achter me aan zou komen. Ik wist het echt niet meer. Ik hoorde je onafgebroken huilen terwijl je achter me aan hobbelde en zag dat je moeite had om me bij te houden. Je riep dat je patat wilde en zeker niet terug naar het huisje. Ik riep terug dat je pech had. En dat ik je niet meer wilde horen. We stonden bij een zebrapad en luid toeterende Spaanse taxi’s passeerden zonder te stoppen voor ons. Huilende moeders dwingen maar weinig voorrang af, blijkbaar. Je stond daar naast me en we keken elkaar aan. Toen deed je iets wat ik nooit had verwacht. En wat alles voor altijd anders maakte. Je vroeg: “Mama, waarom ben jij eigenlijk verdrietig.” Ik knielde naast je. Naast tranen liep er vooral snot over mijn gezicht inmiddels. Bij jou ook. Je handjes lagen in die van mij. “Omdat ik zo ontzettend graag wil dat we het fijn hebben. En het lukt ons niet, even.” Dat was het. Ik kon je al weken niet bereiken. Je was zo terecht zo boos, alles wat je kende was in de maanden daarvoor veranderd. Je huis, je basis. Logisch dat je boos was. Ik wilde alleen gewoon met alles dat je niet boos was. Dat je oogjes weer zo straalden als voordat alles anders werd. En het lukte me gewoon maar niet. “Waarom ben jij verdrietig dan, schat?” “Ik ben boos omdat ik patatjes wilde en omdat ik papa mis.” We lachten. “Zullen we er morgen een leuke dag van maken, mama?” “Nee, schat. De dag is nog lang niet voorbij. We gaan patatjes eten en je gaat papa bellen.” Je pakte me zo stevig vast toen. En ik jou. We hadden een echt gesprek, voor het eerst. Je liet me zien waar ik de mist in ging: het was niet dat ik niet wist wat ik met je moest. Het was dat ik niet wist wat ik zonder je moest.

Vanaf toen, dat moment op een Spaans eiland. Omringd door blubberige Engelsen en witte Duitsers. Toen voelde ik dat het goed kwam. En jij voelde het ook. Want God, Emily. Wat hebben wij het ontzettend fijn. Wat ben je ontzettend mooi, groot, wijs en grappig. Wat heb ik bizar veel van jou geleerd in de afgelopen vier jaar. En wat doe je het geweldig.

We aten nog acht keer patat na het incident. Kon ons het schelen. Het was vakantie. En wat voor één.

 

 

2013. Waarin echt alles ander werd.  Waarvan ik sommige dingen graag vergeet. Maar niet: mijn prachtige dochter die dichterbij kwam dan dat ik had durven hopen. Mijn lieve vrienden die me door mijn tranen heen tot piesen aan toe aan het lachen maakten. Mijn familie: zij zorgden voor een verdomd onvergetelijke kerst voor Emily. John Legend die “All of me” zong.  Mijn verhalen die ineens leefden op papier en in de ether. De mooie reacties daarop. Mijn moeder omdat ze laat zien dat er niet zijn niet betekent dat je er niet bent. Mijn vader om hetzelfde.

En dat met die liefde ;). 

 

Bushalte

man-bij-bushalteMijn keukenraam kijkt uit op een bushalte. Ik kan dit iedereen aanraden, zo’n raam. Het overtreft op allerlei manieren televisie. Ik drink er koffie, rook er stiekem sigaretjes en bekijk vooral rennende mensen die bussen dreigen te missen. Zie verliefde stelletjes afscheid nemen onder toeziend oog van altijd norse buschauffeurs. Sla ongegeneerd ruziënde stelletjes en roddelende studentenmeisjes gade. Ook mooi: de man die elke ochtend op de fiets bij het  bushaltehokje arriveert, fiets parkeert, op het bankje gaat zitten, koffie uit een thermosfles schenkt, sigaret opsteekt en zichtbaar even tot zichzelf komt.

Fantastisch en, toegegeven, een beetje voyeuristisch. Helemaal omdat niemand mij ziet. Ik woon op de derde verdieping. En niemand kijkt naar boven.

Tot twee weken geleden. Ik zong wat mee met een top veertig hit terwijl ik kleine slokjes te hete thee dronk. Bij de bushalte zat nu een nieuwe meneer. Rastahaar, legerbroek, trui, geen jas. Hij had twee halve liters bier in goudkleurig blik uitgestald en zat een joint te draaien.  Hij praatte in zichzelf en tegen de rijdende auto’s. Zijn lichaam deinde mee op een onhoorbare beat. Een bijna onzichtbaar dansje op het bushaltebankje. Het was vermakelijk om naar te kijken. Ik was moe van een lange dag rennen en vliegen en vond het mooi om te zien hoe deze meneer hetzelfde rustmomentje als ik zelf op zocht. Zij het onder andere omstandigheden.

Ineens keek de man omhoog. Recht in mijn ogen. Zomaar. Ik lachte. En toen zwaaide ik. Hij deed hetzelfde. Breeduit en met twee handen. De joint was inmiddels af en achter zijn oor gestoken. Hij stond op, stak de straat over en kwam onder mijn raam staan: “Ik wil je wat zeggen!” Ik opende mijn raam. “Wat wil je zeggen?”

“Jij zag mij! Ik voelde dat er iemand keek en jij was het!”

Daar stond hij, onder mijn raam, nog steeds dat dansje op onhoorbare beats, maar nu staand op straat. Voorbijgangers keken verbaasd en een beetje bezorgd.

“Ik heb mijn biertjes mevrouw, ik heb een goede dag.”
“Fijn” riep ik.
“Je ogen prikten me. Je bent een engel. Bedankt.”
En toen: “Ik voel me lonely, can I join you?”

In alle oprechtheid. Hij vroeg het in alle oprechtheid.

“Dat gaat niet, helaas.” En dat ging ook niet.
“No problem! Fijne dag!”

En daar swingde hij weg. Dakloos, gokte ik. En eenzaam. Maar wel met bier. En dus een fijne dag. Deze swingende man had me opgevrolijkt. En ik hem. In anderhalve minuut, met een beetje onbevoordeelde vriendelijkheid bij de bushalte. En door een keer omhoog te kijken. Onbetaalbaar, vind ik dat. Helaas is eenzaamheid lastig af te kopen. Wat je spaarsaldo ook is.Gelukkig is een glimlach gratis.

Slingers

slingersIk deed altijd alsof ik sliep, vroeger. Op mijn verjaardag. Genadeloos vroeg werd ik dan wakker en hoorde mijn moeder boven rommelen. Wist allang dat er slingers waren opgehangen en ballonnen aan het balkon. Dat er ontbijt zou zijn en kado’s. Ik ken bijna geen herinnering zo warm als mijn moeder die zingend mijn kamer in kwam, een verjaardagskus op mijn wang gaf terwijl ze met haar hand door mijn haar ging. Met mijn ogen dicht wist ik de tranende ogen. Van geluk. Van weer een jaar. Van trots. Geen goedemorgen in het jaar was enthousiaster dan die op mijn verjaardagsochtend. De rest van de dag kon me eigenlijk gestolen worden. Dat wakker worden, zo. Daar deed ik graag voor alsof ik nog sliep. Daar sliep ik later zelfs voor thuis, terwijl ik allang was uitgevlogen.

Vanochtend was het weer mijn verjaardagsochtend. Gewekt door een hysterische wekker. Zelf de lampjes aan, zelf de koffie gezet. En: geen slingers of ballonnen. “Het leven is een feest, maar je moet wel zelf de slingers ophangen” schoot door mijn hoofd terwijl ik naar mensen door de regen keek. Daar is helemaal niets mis mee, kan ik best. Wat ze er echter niet bij vertellen: je moet de slingers wel zelf kopen, voor je ze op kunt hangen. En dat had ik dit jaar even over het hoofd gezien.

Dus zeg me maar: waar vind ik het slingerwinkeltje? Dan koop ik ze allemaal. Een paarse tegen rampspoed en voor goed geluk. Een rode voor de liefde (of twee, dat kan nooit kwaad in het geval van liefde). Die met de bloemen die herinneringen beschermt, een paar roze tegen het missen. En dan die gouden met ontelbaar veel glitters, de allerduurste en allermooiste. Die wil ik voor Emily.

Echt, ik hang ze zelf wel op. En laat ze het hele jaar hangen. Beloofd.

Spoodie

papaHij zit wijdbeens op een rij met winkelwagentjes, vlak voor de uitgang van de supermarkt. Zijn benen rusteloos, grote zwarte kisten wiebelen heftig heen en weer. Gescheurde, vlekkerige spijkerbroek. Hij leunt met zijn ellebogen op zijn knieën. Draagt een zwarte trui met capuchon. En een petje. Ooit wit, nu vuilgrijs. In zijn oren rijen ringen van zwartig zilver. Onder zijn oog een schimmige tattoo. Begin dertig, denk ik. Iets ouder dan ik.

Terwijl ik mijn zware boodschappen in de niet zo stevige plastic tasjes veilig op mijn fiets probeer te binden, heeft Emily haar jas uitgetrokken. En is ze er met haar modderlaarzen op gaan staan. Armpjes over elkaar, ze kijkt me aan. “Doe je je jas aan?” “Nee.” “Emily, doe je jas aan.” “Neeeeeeeeeeeeee” gilt ze stampvoetend. Zoals alleen kinderen dat doen. Doorgaans.  Hij lacht. “Mijn dochter doet dat ook” zegt hij terwijl hij van de winkelwagentjes afspringt en op Emily afloopt. Hij knielt. Pakt haar jas. Zijn korte nagels aan zijn vieze vingers zijn bevangen met zwart vuil. Hij schudt Emily’s jas uit en houdt deze in de lucht. “Mooie jas, hele mooie jas.” Emily lacht: “Mijn jas, mijn jas”. Zonder verdere aansporing trekt ze haar jas aan en kijkt breed lachend naar de man. “Ik heet Spoodie en jij?” “Emily!” Haar ogen twinkelen.

Alarmbellen bij mij: onverzorgd type, vast drugs. Dakloos of nog net dakhebbend, maar dat kon niet lang duren. Niets beters te doen hebben dan wiebelig op winkelwagentjes zitten bij de supermarkt. Het maakt mij niet uit, maar niet te dicht bij mij en mijn kind komen, alsjeblieft. “Kom maar Emily, we gaan naar huis.” Hij loopt met haar mee naar mijn fiets. “Hoe oud is ze?” “Drie” zeg ik vlug, terwijl ik haar haastig in haar kinderzitje zet. “Mijn dochter is vijf. Ik heb haar al een half jaar niet gezien.” Hij kijkt niet naar mij, maar naar Emily. En ik kijk naar hem. Zie verdriet in zijn ogen. Zijn ogen die een beetje zijn dochter zien in Emily. In Emily die zich niet bewust is van schimmige tattoos of rouwrandjes onder nagels. En hem net zo tegemoet treedt als alle andere mensen die ze tegenkomt: open en met haar ontwapenende twinkeloogjes. Goedlachs. Vol vragen. “Hoe heet ze, je dochter” vraag ik. Hij slaat zijn ogen op naar mij en slikt zo onzichtbaar mogelijk iets weg. “Lola.” Met dezelfde vadertrots als elke papa. En ogen die verraden dat het heus allemaal niet de bedoeling was geweest. Dit. Die verraden dat er meer dromen zijn vervlogen dan iemand ooit zal weten. En een beetje hoop laten doorschemeren.

“Wat heb jij in je neus?” Emily wijst naar de ring in zijn neusschotje. “Dat heet een piercing. Gek he?” “Ja, heel erg gek” antwoordt ze. We lachen. “Nou ga maar lekker naar huis, meid” besluit Spoodie het gesprek. Emily zwaait uitbundig. “Fijne dag nog” roep ik. Hij steekt zijn duim omhoog en knipoogt.

Pas dan zie ik het: Spoodie lijkt op mijn vader. Een jonge versie. Dezelfde openheid, dezelfde vuile kleren. Dezelfde zeggende ogen. Dezelfde nagels met vuil bedekt. Dezelfde grote handen. Het moet een gek gezicht zijn geweest, vroeger. De lange man met kisten, FC Groningen sjaal, kapotte broeken en – een hele tijd-  een zwarte leren jas, bijna tot aan zijn enkels. En dan aan zijn hand een klein blond meisje met steevast een Barbie. Soms onderweg naar de bioscoop, soms naar de kroeg. Vaker geen huis dan wel. Dus als we elkaar zagen, was dat in de stad. Nooit was ik me er van bewust waarom mensen soms onderzoekend naar ons keken. Pas later, veel later kon ik dat plaatsen. En toen eigenlijk nog niet goed. Dat was gewoon mijn papa. Ja, een beetje anders dan andere papa’s. Maar veel grappiger ook, dus ik zag het probleem niet.

Al fietsend schaam ik me voor mijn terugdeinsreactie in de Spoodie-ontmoeting. Ik moet beter weten. En ik moet zeker beter leren. Er anders uitzien dan anderen maakt je niet minder mens. En niet minder vader. Dat het leven soms rechts inhaalt of dat keuzes ongelukkig worden gemaakt, dat maakt je nog geen uitschot. Dat zag Emily heel goed. Gelukkig.

Arrold en de rode knop

Arrold, arme Arrold. Arrold deed mee aan een televisiespelletje: Miljoenenjacht met Linda de Mol. De naam van het spelletje zegt het al: de kandidaat maakt jacht op miljoenen. Hij opent koffertjes, onderhandelt met “de bank” en hoopt met zo veel mogelijk geld naar huis te gaan. Arrold ging naar huis met 125.000 euro. Niet gek, denk ik dan. Maar Arrold spant een rechtszaak aan, want hij had, bleek achteraf, makkelijk met 5 miljoen naar huis kunnen gaan. Arrold drukte per ongeluk op de rode knop. Hij zei het gelijk: het waren de zenuwen geweest. Linda overlegde nog met de notaris. Maar regels waren regels. Op de rode knop drukken is het spel stoppen, 125.000 euro en geen cent meer.

Arrold zegt nu dat dit helemaal niet in de spelregels staat. Hij was zo dichtbij. Als hij nou maar niet op de rode knop had gedrukt. Van de zenuwen. Zo zonde. Het gevoel van had ik maar of had ik maar niet, beste Arrold, ik snap het wel.

Het mooie vind ik: dit is het leven in het klein. We maken elke dag, ons leven lang keuzes. We zien alleen niet altijd gelijk zo duidelijk hoe het uitwerkt. Mensen drukken dagelijks op rode knoppen waarmee ze geld of liefde en soms allebei verspelen. We zijn continu tevreden met zaken die misschien nog wel veel mooier waren geweest als we niet hadden ingegrepen. Had ik maar. Had ik maar niet. Had ik mijn huis maar eerder verkocht, mijn aandelen langer vast gehouden, mijn rente vast gezet. Was ik maar links af gegaan in plaats van rechts af, want misschien stond op dat hoekje wel de liefde van mijn leven. Dat idee.

Wat Arrold gebeurde, gebeurt dus iedereen, elke dag… het is alleen zelden zo zichtbaar. En gaat niet altijd over dit soort sommen geld. Maar die rode knop waar we al dan niet per ongeluk op drukken, dragen we elke dag met ons mee. Soms brengt het ons geluk, soms verliezen we.

Het gekke is: Arrold verloor iets wat hij niet had, technisch gezien. Hij kwam met niks, ging naar huis met 125 duizend euro. Het idee dat het 5 miljoen had kunnen zijn vormt een vloek over het geluk van wat hij heeft gewonnen. En ook dat geldt voor ons allemaal. Wat hadden we allemaal wel niet kunnen hebben als we nou maar gewoon niet, of juist wel.

Arrold. Je bent een winnaar. Koop een fles champagne, iets leuks blingbling voor je vrouw, maak die reis naar Afrika. Geniet. Wat jou gebeurde, heet leven. En daar staan de spelregels inderdaad niet van op papier.


Deze column is geschreven voor KRO Hemelbestormers en was op zondag 24 november te horen op Radio 2. Luister hier.

Niets Carpe Diem

Dit verhaal schreef ik voor het Radio 2 programma KRO’s Hemelbestormers in het kader van de themaweek Ode aan de Doden. Op 27 oktober las ik het voor tijdens de uitzending. Het fragment kun je beluisteren op de website van KRO Hemelbestormers.

Carpe Diem, pluk de dag. Vier het leven.  Maak je niet druk om onbelangrijke dingen, het leven kan zo over zijn. Liefde, dat is pas echt belangrijk. Ga nooit weg zonder een kus. Jaag je dromen achterna. Leef elke dag alsof het je laatste is.

Zomaar een greep uit een aantal dooddoeners waarmee we onszelf en elkaar af en toe eens even goed wakker willen schudden. Vaak als de dood even eng dichtbij komt. Bij de koffieautomaat: “Heb je het gehoord van Marjan?” “Ja vreselijk, zo zie je maar, het kan elke dag je laatste zijn.” “Ja, inderdaad, je moet elke dag genieten. Cappuccino of espresso? En dan gaan we dus verder. Een fractie van een seconde overpeinzen we leven en dood. En dan klagen we over het weer. Slepen we onszelf zuchtend door de files naar onze saaie kantoorbanen. We checken een half uur later gewoon lachend de koersen van onze aandelen en huilen schaamteloos om verlies. We ruziën. Over wie de vuilniszak moet wegbrengen, over de bekeuring voor te hard gereden. Over wie het meeste macht heeft of geld mag. Niemand doet echt aan Carpe Diem. En de grap is: dat geeft helemaal niet.

Want, laten we de dood niet overdrijven. Of beter: laten we het leven niet overdrijven. Van Heel Hard willen leven kun je heel goed doodongelukkig worden.

Dus laten we stoppen met onszelf en de ander steeds wijzen op het belang van een ontzettend gelukkig  leven. Het nastreven van dit optimale geluk, dag in dag uit? Elke dag leven alsof het je laatste is? Dat bestaat niet. Gelukkig zijn in de marge, dat moet ook gewoon mogen. Het leven bestaat uiteindelijk voor iedereen gewoon uit momenten. Momenten van complete euforie en van ontzettend miserabel verdriet en alles daartussen.

Twee weken voordat ze stierf, vroeg ik mijn doodzieke moeder of ze ook geloofde in leven na de dood. “Nee, lieverd” zei ze. “Daar geloof ik niet in.” Ik vond het een hard en  teleurstellend antwoord. Ik wist wel dat ze niet religieus was, maar ik hoopte dat ze misschien nu, met de dood zo dichtbij, iets zou bedenken waardoor ze niet helemaal weg zou zijn straks. Ik deed mijn mond al open om bezwaar te maken en opties aan te dragen. Maar ze was me voor: “Ik geloof niet in leven na de dood. Ik geloof in leven voor de dood.”

En zo is het. Je kunt alleen maar leven voor de dood. En daar maak je het beste van, of niet. Je mag het helemaal zelf weten. Leef gewoon. Geen opdracht, er is niemand die jou op je sterfbed komt vertellen dat je niet optimaal hebt genoten. Je zult het jezelf ook niet vertellen. Je zult weten dat je hebt geleefd. Je zal spijt hebben van dingen. En je zult gelukkig zijn met andere dingen. Niets Carpe Diem. Niet pluk de dag en vier het leven. Leef gewoon.

Nooit weggaan zonder een kus is wel een goeie trouwens. Je weet immers maar nooit…

Saved by Cala Figuera

De lobby is donker en het ruikt er naar dertig jaar onafgebroken zware tabaksrookwalmen. Alsof het uit de muren sijpelt. En uit de gordijnen, het plafond, de groezelige banken. In de meest groezelige bank, gelijk rechts bij binnenkomst, zit een vrouw van een jaar of vijftig. Haar aanzienlijke buik wordt bijeengehouden door een strak gespannen, glimmend zwart hemd. Daaronder draagt ze een ultrakort broekje met gouden pailletten. Haar witte benen zijn bezaaid met spataderen. Tussen haar borsten prijken gouden kettingen in veel soorten en maten. Een stuk of zeven tel ik er in de gauwigheid. De rest van de lobby is leeg.

Het meisje achter de receptie stelt me wat gerust. Ze ziet er netjes en charmant uit. Weinig make-up, net grijs jurkje. Ze groet me vriendelijk. Ik zeg dat ik kom inchecken en vraag of ik de kamer eerst mag zien. Klinkt als verstandig. “Of course” zegt ze met een Oostblok-Engels accent. We lopen naar de eerste verdieping. De kamer is klein, bloedheet maar netjes en best schoon. Er is een balkon, dus wat ventilatie en ik zeg “ok”. Mijn standaarden ten aanzien van hotelkamers zijn niet heel verfijnd. Ik sliep in plusvijf resorts en minvijf pensionnetjes, afhankelijk van budget en beschikbaarheid. De keuze voor dit hotel was er één met beide overwegingen: geen bruut groot budget en door een last minute cancel van mijn originele hotel vooral ook een beschikbaarheidskwestie. En alles draait immers om het verwachtingspatroon. Ik verwachtte niet veel, dan zijn dingen al snel goed, zo werkt dat wel vaker. Bovendien: wat doe je nou helemaal op een hotelkamer? Ik zou aan het strand liggen en bij het zwembad en op het terras aan koude witte wijn sippen. De kamer was alleen om te slapen.

Terug in de lobby staat er een meisje, nou ja, jonge vrouw, overduidelijk ongeduldig te wachten bij de receptie. Haar lippen glimmen van een dikke laag oranje lipgloss. Ze is niet echt lelijk, maar ook geen natuurlijke schoonheid. Ze blaast bellen van haar kauwgum terwijl ze met haar knalroze gelnagels op de balie roffelt. En dan snauwt ze. Russisch, gok ik. Drie woorden, de receptiedame antwoordt en het meisje stampt weg. De receptiedame trekt haar wenkbrauwen op.
Ik betaal, neem mijn sleutel in ontvangst en zet mijn koffer in de kleine kamer. Ik pak niets uit, ik wil naar buiten, eten, een wijntje, genieten, vakantie.

Rond een uur of tien ben ik weer terug op de kleine kamer. Bij binnenkomst zat de vrouw met de kettingen nog steeds of alweer op dezelfde plek in de lobby. Ik open de balkondeur om wat frisse lucht binnen te laten. Maar de kamer vult zich niet met frisse lucht, de kamer vult zich met geluid. Met dance hits uit de jaren negentig, het Spaanse journaal en gejoel van Engelse mannen. Dan maar warm, vind ik, en ik sluit de deur. Deze vakantie is vooral bedoeld ter rust en bijslapen en daar zou ik op dag één al mee beginnen had ik besloten.

Ik kleed me uit, zoek mijn tandenborstel, tandpasta, lenzendoosje en ga de badkamer in. Het licht doet het niet. Geeft niks, ik zie genoeg door de verlichting in de kamer. En dan. Dan schiet er iets weg over de badkamervloer. Iets zwarts. Schichtig. Het stopt even en trippelt dan weer verder. Een kakkerlak, een kever, een muis of Een Spin. Het licht geeft me niet genoeg kans om goed te zien wat het Zwarte Gevaar precies is en eigenlijk wil ik het niet weten ook. Met een klap sla ik de deur van de badkamer weer dicht en spring op het bed. Tandenborstel, tandpasta en lenzendoosje kletteren op de grond. Ik staar roerloos naar de badkamerdeur, mijn hart in mijn keel. Mijn hoofd gloeit. Ik ben een stoere vrouw, maar niet als het om beesten gaat. Niet in mijn badkamer en niet in het algemeen. “Kut!” roep ik hard. “Kutkut!” Ik weet nu al dat ik niet meer naar binnen ga. Dan maar niet tandenpoetsen. Heeft niemand last van. Ik kijk snel naar buiten of iemand deze loze, best genante actie heeft kunnen zien en kom van het bed af. “Niks aan de hand, Minke. Niks aan de hand.” Ik pak mijn boek, ga in bed liggen en concentreer me op de nieuwste Slaughter. Tien minuten gaat dat goed. En dan moet ik plassen.

Ik weet niet hoe het met de rest van de wereld zit, maar als ik moet plassen, dan moet ik plassen. En dan kan ik alleen nog maar denken aan dat ik moet plassen totdat ik geplast heb. Daar kan geen thrillerboek tegenop. Ik overweeg mijn opties. De badkamer met het Zwarte Gevaar betreden is in ieder geval geen optie. Het meisje bij de receptie was al naar huis. Ik zou naar beneden kunnen lopen om te kijken of de vrouw met de spataderen er nog zit, maar betwijfel of ze uberhaupt in beweging zou komen voor wat dan ook, laat staan voor een Zwart Gevaar. Ik zou zo’n joelende Engelsman van de straat kunnen trekken om de unit weg te halen, maar de kans dat ik zo’n verbrand, dronken, onverstaanbaar mannetje mijn kamer ook weer uit krijg daarna acht ik klein. Ik zou het Zwarte Gevaar dood kunnen maken, maar zolang ik niet weet over welk Gevaar we het precies hebben, vind ik dat geen optie. Ik heb wel eens gelezen over kakkerlakken en eitjes enzo.
Ik zou de waterfles leeg kunnen drinken en daar in kunnen pissen.

“Jezus, Minke” spreek ik mezelf toe vanaf het bed terwijl ik in de make-up spiegel kijk. “Doe normaal.” Normaal doen. Ja. Sta ik dan. Dertig, volwassen. En in alle ernst te overwegen om in een waterfles te plassen. Om een beest. Het moest maar een keer klaar zijn met dat gedoe. Ik haal diep adem, open de badkamerdeur en doe deze snel weer dicht. Het Zwarte Gevaar hoeft immers niet richting bed. Ik trippel naar de toiletpot en ga zitten, met mijn voetjes van de vloer. Dat dan weer wel. Ik plas en trippel weer terug. Ik voel me bijna triomfantelijk. Nee, niet bijna. Ik heb me maar een beetje laten intimideren door een nog onbekend Zwart Gevaar en dat is beter dan helemaal. Ik snap zelf ook wel dat het allemaal wat infantiel is, maar fobie is fobie en dit was mooie therapie, besluit ik. Mij kan niets meer gebeuren. Ik lees nog een paar bladzijden en val ondanks gejoel en Ace of Base in een diepe slaap.

Midden in de nacht word ik wakker van geschreeuw. Een vrouw. Geen dronken gedoe, serieus geschreeuw. Ik kan de taal niet thuisbrengen en de precieze locatie ten opzichte van mijn kamer ook niet. Ze gaat enorm tekeer, maar meer bang dan agressief. Hoe wakkerder ik word, hoe meer het klinkt als gejammer, gesmeek. Met boze uitschieters. Met zo’n boze uitschieter hoor ik ineens meubilair omvallen. Ik hoor een mannenstem en gebonk tegen de muur. Ik draai me om en kijk hoe laat het is. 2:54. Het klinkt niet goed. Ik vraag me af wat ik moet doen. Het nummer van de Spaanse politie ken ik niet en het klinkt best serieus. De receptie is al naar huis bedenk ik me voor de tweede keer die avond. Verder is het stil op de gang van mijn verdieping. Eigenlijk word ik bang. Dat ik nog half slaap, helpt niet. Een huwelijkse twist zou kunnen, maar wat als het iets anders is? Ik denk aan het minimale slotje op zowel mijn balkondeur als de kamerdeur. Er klinken harde bonken tegen een muur. Dan is het even stil. Ik houd mijn adem in. Trek ondanks de verstikkende benauwdheid in de kamer mijn lakens verder over me heen. Doorgaans ben ik niet zo van het stil in een hoekje wachten tot dit soort dingen over zijn, maar nu even wel. Ik had het Zwarte Gevaar al getrotseerd, dat kon ik aan. Ik vind mezelf niet echt de aangewezen persoon om een mogelijke verkrachting of toch op zijn minst een danig ontspoorde ruzie in de relationele sfeer te beslechten. Maar ja. Zo denkt iedereen op mijn verdieping er kennelijk over. Ik neem mezelf voor om nog vijf minuten te wachten en dan een plan te bedenken. Het schreeuwen gaat onverminderd door. Dan hoor ik een deur openen. Ik hoor blote voeten op de gang en hard gebonk op de deur. Stilte. Nog een keer dat gebonk. De deur opent. “Ssssssssst” klinkt er agressief. Zo kan dat ook, denk ik bij mezelf. Er klinkt een mannenstem, niet bepaald vriendelijk. De deur slaat dicht. Het is stil.

Ik merk dat ik tril. Dit soort agressie ben ik zeg maar niet gewend, niet zo dichtbij. Niet als ik niet weet wat er aan de hand is, niet in een benauwd hotel in een vreemd land waar ik het nummer van de politie niet ken en de receptie al naar huis is. Ik heb menig kind verwekt horen worden in dit soort hotels en ook echt wel eens een pittige discussie meegepakt, maar dit nog nooit.

Slapen doe ik niet echt meer. Ik houd het uit tot acht uur. Ik kleed me aan, ontwijk alle activiteiten die in de badkamer plaats zouden moeten hebben en met mijn hart in mijn keel loop ik naar de receptie. Ik wil weg. Nu. Maar de receptie is pas om negen uur open. Ik loop door naar buiten, naar frisse lucht, zoek een terras met koffie. En wifi. Langzaam ontspan ik een beetje en ga op mijn mobiel op zoek naar een nieuw onderkomen. Dit hotel en ik zijn niet voor elkaar gemaakt. Het kan me inmiddels niet meer schelen wat het kost, als het maar veilig is. Alleen om te slapen, dan moet dat wel lukken.

Ik zie een plaatje van uitzicht op zee. Het hotel bevindt zich acht kilometer verderop en er gaan geen bussen heen. In de reviews laat een stel weten dat het dorpje zelfs iets te rustig was met ‘almost no nightlife’. Prima, denk ik, daar moet ik heen. En de prijs is ook nog eens prima te doen. Ik bestel nog een koffie, neem een croissant en haal veel adem om het gebrek aan frisse lucht die nacht in te halen.

Klokslag negen uur sta ik voor de geruststellende receptiedame die mijn verhaal over de ruzie die nacht niet erg serieus neemt. Ze biedt me een andere kamer aan. En ik zeg dat ik geen andere kamer wil, maar dat ik weg wil. ‘Yes, but…’ ‘Yes but nothing.’

Het is tien over negen als ik in een taxi stap naar het hotel met uitzicht op zee in het dorpje met almost no nightlife. Er is niets van gelogen. Het uitzicht is adembenemend en ik hoor ’s avonds alleen de zee. Behalve als de buurman denkt dat ‘ie alleen op het balkon is. Dan af en toe een scheet.

Cala Figuera. Hier ben ik. Laat mijn vakantie maar beginnen.

20130913-001423.jpg