Pantymoeder

‘We zeiden net al tegen elkaar, fijn dat ze dan in ieder geval een ladder in haar panty heeft.’ Ik verslik me, niet eens demonstratief, in mijn slokje wijn en kijk haar sprakeloos aan. ‘O’ zeg ik. ‘Dan heb ik vervelend nieuws, die ladder is al opgelost.’ Ze kijken allebei naar mijn rechterknie. En kijken teleurgesteld.

Het begon als best wel een ontspannen gesprekje op een best wel ontspannen borrel. Over hoe het nou met hun ging en met mij. Ik vroeg het eerst. Met hun ging het goed. Mij hoefden ze het niet te vragen, vonden ze. Ze zagen zo wel dat het goed met me ging. Op die ladder na dan. Haha.

Ik wil vertellen dat ik de hele dag in mijn pyjama heb gelopen met make-up op mijn wang en warrig haar. Dat ik cakejes heb gebakken en een pak bloem liet vallen. Dat ik vingerverf uit een peuterneusgaatje heb gepield met een wattenstaafje. Dat ik in mijn trainingsbroek in de supermarkt stond en tegen mijn kind gilde dat het NU afgelopen was met dat gezeur en dat het niet hielp en ik dus
eenentwintig keer hetzelfde Sinterklaasliedje heb gezongen omdat dat wel hielp. En dat ik thuis pas zag dat er ook vingerverf in mijn neusgat zat. Groen notabene.

Dat ik precies 15 minuten had om mezelf om te bouwen van tokkie naar toppie. En dat ik, inderdaad, aan reservepanty’s doe. Want ik ken mijn dochters nageltjes, maar heb graag dat ze toch knuffelt. En dat ik nog naar een borrel moet voor mijn werk. En dat ik daarom….

Dat doe ik niet. Ik weiger. Ik verdedig me niet. Waarom zou ik? Ik ben inderdaad een moeder in een panty. Ik verschoon luiers op hoge hakken en soms op oude sloffen. Ik speel, knutsel, bak, zing, voed op, geef eten, leer, leer af en geef mee. En ik werk. En ik winkel. Ga naar de kroeg. Naar concerten. Spreek af met vriendinnen. Tussendoor maak ik wel eens een badkamer schoon. Doorgaans niet in een panty, trouwens.

Ik heb een leuk leven. Dat gaat niet per se vanzelf, maar dat geeft ook niet. Ik ben trots op wat ik doe en hoe ik dat doe. Ik geniet graag een beetje en heb graag dat mijn dochter dat ook doet. Op haar eigen manier, zoals iedereen dat mag. En als twee dames aan een bar heel erg gelukkig worden van een ladder in mijn panty als bewijs van imperfectie, dan is dat zo. Graag gedaan. Ik ben niet perfect, ik streef het niet na.

En het was een goedkope panty. Bovendien.

De volgende dag

Een scheurtje in de nagel van haar rechter ringvinger. Ze zuigt zachtjes het bloed uit het wondje terwijl ze naar de langslopende mensen kijkt. De regen op het raam ontneemt helder zicht. Iedereen ziet er wat waterig uit. Helemaal zo in het donker. De mensen duiken weg in hun jassen. Maar dat is eigenlijk altijd zo hier.

Het is frisser dan gister. Ze staat op en zet de thermostaat wat hoger. Ze heeft wel zin in een kopje thee. Kaneel. Met suiker. Ze pakt een glas water en gaat weer zitten. Het wondje bloedt nog steeds. Het is geen goede dag. Het weer helpt niet mee. Ze ziet een aantal keer dezelfde blauwe Golf langsrijden, maar er wordt niet uitgestapt.

Eigenlijk zou ze er een pleister op moeten doen, bedenkt ze. Nachtkastje, tweede la. Ze blijft zitten.

Dan staat er een man. Door haar waterige ramen en zijn hoge kraag ziet ze niet gelijk dat het Peter is. Het is woensdag. Ze had hem niet verwacht vandaag.

Hij zegt niks bij binnenkomst. Nooit eigenlijk. In stilte hangt hij zijn jas over een stoel terwijl zij de gordijntjes dicht schuift. Kleine druppeltjes regen vallen op het velours. En vangen rood licht.

Ja, het gaat goed. Geen nieuws. Hij kleedt zich geroutineerd uit. Zij ook. Hij legt het geld neer. Basisregel 1: eerst betalen. Dan nachtkastje, eerste la. Condoom: basisregel 2.
Kin omhoog. Niemand doet het graag met een onderkin. Basisregel 3. Op de juiste momenten de juiste geluiden. Basisregel 4. Peter is een stille. Maar hij stelt het wel op prijs.

Misschien moet ze morgen maar naar de kapper. Haar blonde haren groeien onder het zwart uit. Knippen ook, misschien. Iets anders een keer. Ze denkt aan die dag dat ze een hip, ultrakort kapsel koos. Elf was ze. Twee dagen daarna huilde ze nog. Een varkentje, daar leek ze op. Toch maar niet.

Peter is klaar. Sneller dan normaal. Ze vraagt zich niet af waarom. Hij weet waar de prullenbak staat. Kleedt zich aan. ‘Tot volgende week’ mompelt hij bij het weggaan.

Ze doucht lang. Plakt een pleister over haar nagel. Trekt een nieuw, wit setje aan. En glitterpumps. Gordijntjes open. Gaat weer zitten.

Peter zag ze nooit meer terug. Haar haren waren weer nachtzwart. De volgende dag.

 

 

Noot: dit verhaal is gebaseerd op een echt verhaal. Deze keer niet mijn verhaal.
Ik schreef het alleen op.

 

 

Frisse liefde, warm terras

Langzaam schuifelt haar blote voet richting de zijne. Tot de roodgelakte nagels voorzichtig op zijn wreef rusten. Hij kijkt op van zijn boek. Houdt zijn hoofd schuin. Kijkt naar haar. Ze ziet het niet. Hij legt zijn hand op haar blote been. Ze glimlacht terwijl ze verder leest.
Een koeler met ijs houdt hun champagne koud.

Hij leest haar een stukje voor uit zijn boek. Een uitgelaten lach. Ze zegt iets terug. Ze lachen samen. Ze zoent hem in zijn nek met een hand door zijn haar. Zijn hand zoekt haar billen. Kleine fluisterwoordjes waaien mee op de zeewind. En raken een voor een de andere mensen op het terras. ‘I’ voor het vermoeide Duitse stel met newborn. ‘Love’ voor het pantershirtje met gouden naamketting en haar tattoovriend. ‘You’ voor de ober met de dromen in zijn ogen. ‘So’ voor de Australische vrienden die een ontmoeting met Orlando Bloom nabespreken. De ‘Much’ mag ik.

De frisse liefde in de zoen die volgt, beneemt iedereen een beetje de adem. Ze schudt haar haren los om het opnieuw vast te maken. Zijn ogen zijn bijna lichtgevend blauw. Die van haar lijken bruin. Ze vinden elkaar steeds als vanzelf.

Kleine condensdruppeltjes zoeken hun weg naar de voet van mijn wijnglas. De zeezon is heftig warm. Het is een mooi gezicht, dit frisseliefdestel. Iedereen ziet het. Zij weten het ook. Er kan hun niets gebeuren. In ieder geval niet vandaag. Morgen zien ze dan wel. Dat duurt nog zo lang.

Hij bestelt een nieuwe fles champagne. Zij vraagt er water bij. Allebei steken ze een sigaret op. Kussen elkaar. En nog eens.

Dan neem ik een laatste slokje lauwe Chardonnay. De ober met de dromen in zijn ogen vraagt of ik er nog een wil. Ik bedank, geef hem een briefje van twintig en zeg dat hij de rest maar moet houden. Ik loop het terras af. De frisseliefdeman kijkt me aan. Heel kort. Zij doet hetzelfde. Haar ogen zijn toch blauw. In die paar seconden gaven ze me het mooiste souvenir. Ik kijk nog even om naar de andere gasten. Dan slenter ik de hoek om. En weet ik: mij gebeurt ook niets. En zeker niet vandaag…

 

Een sterfdag aan zee

‘Kijk Emily, daar achter die hoge heuvel is de zee.’ ‘Jaaaa! Zeeeee! Kom, mama!’ Hand in hand beklimmen we het trappetje naar de top van de dijk. Het is warm. Grote witte wolken drijven statig in de blauwe lucht, maar laten de zon met rust. Bij iedere trede roept Emily ‘zee zien’. Ik doe mee.

Bovenop de dijk houden we elkaars handen stevig vast en kijken in stilte uit over kilometers eb. Geen zee. Alleen een boel bodemmodder.

‘Zee nou?’ vraagt Emily. Ze kijkt naar me op door haar rood-wit gestipte zonnebril, trekt haar schoudertjes vragend op en wacht op
antwoord. Tja. Ik ben zelf ook wat verbaasd. Hier had ik geen rekening mee gehouden. ‘Kijk, koeis!’ De teleurstelling is van korte duur en nog steeds hand in hand wandelen we naar een klein weitje.

Na een korte ontmoeting met ‘vijf koeis’ en twee ‘paatjes’, zitten we op een betonnen piertje. Emily op mijn schoot, pop Lisa op haar schoot. Er ontsnappen tranen. Bij mij.

‘Mama drietig?’ ‘Ja. Mama beetje verdrietig.’ ‘O.’

‘Ik zal het uitleggen’ begin ik. Dit wordt wat improviseren. Ik broed al een tijdje op een charmant, lief, kindgeschikt verhaal over waar de dode mensen blijven. Met weinig succes. Ik kijk naar boven. ‘Weet je wie er in de wolken woont’ vraag ik. Emily kijkt ook naar boven. ‘Oma woont in de wolken.’ Het is bijna alsof ik haar kan zien zitten. ‘Oma woont in de wolken en ’s avonds doet ze daar het licht uit. Dan wordt het overal donker. Daarna doet ze de maan aan. En daarna één voor één alle sterretjes.’ Ik ben even stil. Emily ook.

‘Nou. Oma heeft het prima daar. Maar mama vond het ook heel fijn toen ze nog gewoon hier beneden woonde. Daarom is mama vandaag een beetje verdrietig.’

‘O.’ Ze tuurt in de verte. We zijn weer stil.

Dan kruipt Emily van mijn schoot.  Pop Lisa wordt zorgvuldig met uitzicht op de modder neergezet. Ze staat op, loopt een paar meter terug en gaat op haar buik liggen. ‘Emily even poepen hoor.’

Mijn dochter gaat even over tot de orde van de dag. Het wisselt tranen in voor een uitgelaten lach. Bij mij. En daar boven in de wolken waarschijnlijk ook.

Wat de mensen zeggen

20120825-175424.jpg

Mensen zeggen dan dat “het een plekje moet krijgen”. Dat “het wel slijt”. Nieuws: het slijt niet en er is geen plekje voor.

Ik durf best te zeggen dat ik dat hele doodgeweld ernstig heb onderschat. Iedereen gaat immers dood. Alle ouders gaan dus ook dood. Er gaan iedere dag mensen dood. Planten gaan aan de lopende band dood (bij mij althans). Dood is de normaalste zaak van de wereld.
Dus niet piepen. Genieten. Straks ben je zelf dood.

Nog meer nieuws: die strategie werkt niet.

Want dat doodgeweld sloeg een gat in mijn hart. Het stal mijn veiligheid. Rekende af met mijn idee dat alles altijd ergens goed voor is. Maakte dat ik alle vertrouwen in alles verloor.
Het nam niet alleen twee prachtige mensen weg. Maar ook hun geschiedenis, verhalen en herinneringen. En daarmee die van mij.

Dus ik doe aan piepen tegenwoordig. En geef prima toe dat het doodgeweld, het missen, het wees zijn en het verliezen een drama is van ongekende omvang.
Nieuws: dat werkt veel beter. Zo kom ik er wel.

Het is dan ook niet zozeer ‘het’ dat ‘een plekje’ moet krijgen, volgens mij. (Ik ben uberhaupt wel benieuwd hoe dat zou werken. Dat je op een ochtend wakker wordt en denkt ‘goh, eindelijk, plekje gevonden. Dan kunnen we nu stoppen met janken.’)

Nee. Ik. Ik moet een plekje krijgen. In dit nieuwe verhaal. En dat lukt me ineens veel beter nu ik gewoon maar even toegeef dat het onnoemelijk kut is. En dat dat prima is.

Of het uiteindelijk slijt, dat weet ik niet. Ik denk van niet. Maar ik hou jullie op de hoogte.

Een klein verhaaltje voor Emily

Zandwindhoosjes. In de woestijn. Een verloren kameel. Wolkenhoge krabbers. Gele taxi’s, rode riksja’s. Zee, verder dan de horizon.

Een berg tot bij de maan. Duizendmiljoen sterren. Ijsbergrotsen. Lavavulkaan. Piramide, ruïne. Palmboomeiland.
Laat het zand je voeten kietelen, lig op je rug in het gras. Kijk omhoog en tel de sterren. Verwonder je over het blauw van de lucht. Zie de wolkenvormpjes.

Pak mijn hand, ik neem je mee. Op reis. Over de hele wereld. Er is nog zoveel te zien.

Stracciatella-afscheid

‘Sommige mensen laten brieven achter. Een vrouw uit mijn therapiegroepje maakt zelfs een heel boekje voor haar kinderen.’ Er lekt stracciatella ijs van mijn hoorntje, via mijn hand op mijn rok. Het is nog warm. Een typische Italiaanse zomeravond. Op het terras van het hotel zitten we tussen leden van een Duitse motorclub. Ze lachen en proosten luidruchtig met grote glazen bier. Het is onze laatste vakantie. Het is vooral mijn moeders laatste vakantie. Een kankervakantie.
Ik pak een servetje en dep de ijsvlek weg. Dan lik ik het ijs van mijn hand. Eigenlijk hoef ik niet meer.

‘Ik doe dat niet’ vervolgt mijn moeder. Ik zie haar tranen wegslikken. Ik zie mijn zusje huilen. Op mijn rok druppen zwarte mascaratranen naast de stracciatellavlek. ‘Ik geloof dat ik jullie genoeg heb mee gegeven om een leven mee door te kunnen.’

We zijn stil. Ik vind het niet waar. Ik weet nog lang niet genoeg wil ik zeggen. Ik heb nog zoveel vragen. Over een paar maanden word ik zelf moeder. Ik weet helemaal niks. Ik kan dit niet. Nu nog niet. Maar ik ben stil.

Onder de Italiaanse zomeravondzon, tussen Duitsers en bier, met een lekkend ijsje in haar magere hand, neemt mijn moeder afscheid. Ik dwing mijn paniek weg. Soms is loslaten het mooiste kado dat je iemand kan geven, zei mijn moeder ontelbare keren in mijn leven. Ik herhaal die woorden zwijgend.

‘Ik heb zo van jullie genoten’ zegt ze tenslotte. De zon gaat bijna onder in het meer. De ijsjes zijn op. We pakken elkaars hand. Stracciatella plakt ze stevig aan elkaar. De tijd is ook op. Dat weten we met haar laatste zin ineens zeker. ‘Wij ook van jou.’ En dan neem ik me voor om los te laten. Zo goed als ik kan. En om nooit meer naar Italië te gaan. Alleen dat laatste is tot nu toe echt goed gelukt.

Bedankt voor alles

Vogels fluiten om het hardst. De tuinschuifdeuren staan open. Kindergegiechel vliegt binnen. Peutergeruzie. Zomergeuren, barbecuewalm. En het ronken van de lijkkoeling.

Naast mijn dode moeder. Voor het laatst met haar alleen. Ik zit op een hard rood stoeltje. Met mijn ogen dicht. Ik vouw mijn handen onder mijn bovenbenen. Mijn moeder is doder dan dood. Ze ligt hier al een paar dagen. Haar grootste angst was belanden in een uitvaartkoelcel. Maar het is zomer. De koeling redt het niet meer. Met de minuut wordt mijn prachtige mama doder.

Om de geur te verbloemen spray ik om het uur Chanel no. 5. Het helpt maar een beetje. Daar zit ik. Te negeren hoe dood vermengd met Chanel ruikt. Ik vind het eng. Het is doodst. Voorzichtig spiek ik door mijn wimpers.  Ik zie slappe lokken rode krul op het gele kussen. Haar handen rusten op haar buik. Ze draagt een lange jurk met honderden horizontale streepjes in blauw, rood, geel en groen. Haar gezicht heeft niets van de warmte die het had. Ik dwing mezelf te kijken. Het kan alleen nog maar nu. Ik zou willen dat mijn dochter keek. En niet bang was.

Heel plotseling open ik mijn ogen wagenwijd. Ik kijk. Ze is hier allang niet meer.

Dan landt er een grote zwarte bromvlieg op haar borst. Naar binnen gevlogen door de tuinschuifdeuren. Ik spring op en zwaai wild met mijn armen. Hij verroert zich niet. ‘Weg, weg’ gil ik hard. Vliegen en lijken gaan niet goed samen. Daar hebben ze nog voor gewaarschuwd. ‘Weeeeeeeeeg!’ Op mijn aller hardst.

De vlieg vliegt op. Ik zak terug op mijn stoel. ‘Sorry’ fluister ik onhoorbaar. Ik vond mijn paniek wat gênant. Met terugwerkende kracht.

De adrenaline maakt dat ik zonder te knipperen kijk naar het doodste gezicht. Ik zoek naar woorden voor dit afscheidsmoment. Dit is de laatste keer dat ik haar zie.

‘Bedankt voor alles’ fluister ik. Jezus, denk ik. ‘Bedankt voor alles?’  Dat is verdomme iets dat je zegt na een weekendje logeren bij vrienden. Niet na een leven. Ik meen het wel, trouwens. Ik zoek verder. Maar mijn moeder en ik, die nooit verlegen zaten om woorden, zijn uitgepraat. Alles is gezegd. Voor altijd.

‘Bedankt voor mij. En voor jou. En voor de rest’ probeer ik nog. Ik vind het er niet echt beter op worden, mijn tekst. Wat een gelul. ‘Dit is de laatste keer dat ik je zie. Het is goed zo mammie.’ Opgeven zit niet zo in mijn, onze aard. Het blijft gelul.

De kwetsbaarheid van de dood is niet te beschrijven. Ik wil haar hand pakken, een kus geven op het streepje lippen. Ik wil mijn hoofd in haar schoot leggen. Ik wil dat ze mijn haar kriebelt. Ik wil de wereld bij elkaar gillen, dat vooral.

De bel verbreekt het woordenvacuüm . Voor de deur staan twee verrookte mannen. Op een karretje een witte kist. De verrookte lijkenmannen hijsen haar in de kist. Deksel.

Ik kijk hoe ze de auto ingeladen wordt. Hoe ze respectvol langzaam, zoals alleen lijkauto’s dat kunnen, de straat wordt uitgereden. ‘Dank je mam. Ik hou van je.’ Ik fluister het zacht. Het klinkt al iets beter dan de tekst van net.  ‘Ik hou van je’ zeg ik wat harder. En daarmee ben ik uitgepraat.

1 traan per keer

Ik rouw met 1 traan per keer. En dat vind ik meer dan voldoende. Gierig zit niet zo in mijn aard, maar op de tranen ben ik heel zuinig. Ik moet nog een heel leven namelijk. Voor je het weet zijn ze op.

Dus zo af en toe ontsnapt er één. Wel vaak een hele dikke. Over mijn wang naar mijn hals. En soms verder naar beneden. Af en toe stort ‘ie van mijn kaaklijn op mijn borst. En laat dan een klein vlekje achter op mijn kleren. Het droogt weer op. Tranen verdampen vanzelf.

Ik kan me niet herinneren dat ik huilde. Vlak na. Wel de hardste vloek die men ooit hoorde. Een hartvloek. Van onmacht. Van ongeloof. Van boos. Het is nog geen seconde stil geweest. Daarna.

Ik rouw met 1 traan per keer. En ik blijf een beetje zuinig. Er is geen groter verlies dan dat je tranen opraken. Dus is 1 meer dan voldoende. Ik moet er nog een heel lang leven mee. En voor je het weet zijn ze op.

Het is maar een spelletje

20120426-081151.jpg

Een tijdje geleden werd ik uitgenodigd voor een voetbalwedstrijd. Mijn eerste. Ik heb niet per se heel veel met voetbal. Eigenlijk heb ik vrij weinig met voetbal. EK en WK wedstrijden kijk ik nog wel eens en soms trek ik daar een oranje item bij aan, maar dat is het dan ook wel. Ik weet overigens wel wat buitenspel is. Voor de duidelijkheid.

Er was een kaart over voor een wedstrijd die aan alle kanten al een verloren zaak was. Er was niets meer te winnen, zo leerde ik van de mensen die ik enthousiast vertelde over mijn aanstaande vuurdoop als voetbalsupporterin. ‘We’ konden alleen maar verliezen en hard ook. Want als ‘we’ verloren, was ook de kans op Europees voetbal verkeken. Of zoiets. Ik snapte het niet goed. Maar het maakte me ook niet uit. Leuk om een keer te zien. En dan verliezen ‘we’. Het is toch maar een spelletje. Dacht ik.

Op streng advies had ik me warm aangekleed. Het kon nogal koud zijn en dan is twee keer drie kwartier stil zitten in je vijftien denier panty wat ongemakkelijk. Dus een spijkerbroek en een dikke trui. En een sjaal. Mij kon niets gebeuren.

We zaten mooi. Met goed zicht en ongeveer in het midden van het veld. Om mij heen mannengemopper met termen als ‘kansloos’ en ‘zonde’ en ‘volgend seizoen’. Een handjevol vrouwen. Ze hielden zich stil. Ik was onder de indruk van de sfeer en het stadion. Ik had er zin in. Ondanks de ‘wat doen we hier eigenlijk’ stemming.

De wedstrijd begon. Ik had op veel lawaai en geschreeuw en schunnige liederen gerekend. Maar het bleef stil. Men zat er uit plichtsbesef, zo leek het.

Het balletje werd heen en weer geschopt, er vielen af en toe spelers dramatisch op de grond, soms was er bijna een doelpunt. Dat zag ik dan trouwens niet, ik merkte het aan het opspringen van mijn buurman. Te weinig live voetbalkijkervaring, bedacht ik.

In de rust was het 1-1. Het eerste doelpunt (die van ons) had wat rumoer gebracht. De gelijkmaker was wat minder grappig. Er werden ter plekke scheldwoorden verzonnen.

De tweede helft begon en ik raakte eigenlijk wat verveeld. Het leek me niet slim om allerlei gesprekken aan te knopen, oogjes keken strak naar het veld. ‘Goh groot zeg zo’n veld.’ Het was niet mijn sterkste opmerking ooit. Respons bleef dan ook uit.

En toen. Toen. Toen viel er een 2-1. En toen viel er een 3-1. Het werd rumoerig. Voorzichtig schoven de mannen naar het puntje van hun stoel. Zachtjes ving er een semischunnig lied aan op de andere tribune. Er gebeurde wat. Het stadion wond zich op. ‘Kom op! Kom oooooooop’ werd er naast mij geschreeuwd. Driftigheid. Er gebeurde wat.

Ik verwonderde me. Van laf en stil naar pure drift. Collectieve drift. Ik keek om me heen en zag de gespannen gezichten. Bizar.

Het werd 4-1. Er sneuvelde een stoel achter mij. Het kon niemand iets schelen. Er waren nog twee doelpunten nodig. ‘Waanzin! Waanzin dit! Wat een wedstrijd. De wedstrijd van mijn leven.’ Ik lachte wat schaapachtig. Geen idee wat ik met deze informatie moest. Ik voelde me meer publiek van het publiek dan van het spel. Waanzin inderdaad.

Tussen de 4-1 en de 5-1 werd het mijn andere buurman bijna teveel. Ik schatte hem over de zestig. Hij was niet zo goed ter been. Dus klemde hij zijn handen stevig om mijn arm en trok zich aan me op bij ieder bijnadoelpunt. Hij zei niks, hij keek me niet aan. Ik bleef maar gewoon staan en hielp hem bij de vijfde keer maar pro-actief omhoog. Had ik ook een functie. Juichpilaar.

De 5-1 maakte mij zelfs aan het springen. Uitzinnige fans, daar is niks tegen bestand. Zelfs geen voetbalnuchterheid. Het doelpunt zelf had ik gemist omdat ik de buurman uit zijn stoel trok. ‘Penalties! Dat wordt penalties!’ riepen honderd mannen in plat Gronings naar elkaar. Er werd hard en fel gevloekt. Ik moest in beweging richting het doel. Penalties kijk je dichtbij. De optrekbuurman bleef zitten. Dat leek me ook wel verstandig.

Ik wandelde langs gespannen gezichten. Allerhande mannen keken bijna gehypnotiseerd naar het veld. Sommigen prevelden onverstaanbaar. Er werd niet meer met elkaar gesproken. Het was ieder voor zich. En allen voor de bal.

De bal werd klaar gelegd. Een man voor mij draaide zich om. Met zijn rug naar het veld. Hij kon er niet naar kijken. Hij sloeg zijn armen om zijn lijf. Ik ving zijn blik. Hij keek door me heen. Er bestond nog maar één ding. Dat balletje. Het spelletje.

Op het nippertje ging het mis. Ik zag het niet gebeuren. Ik keek naar de man die niet kon kijken. De pijn op zijn gezicht toen duidelijk werd dat de penalties over waren en niet in ons voordeel, was niet gespeeld.
En daar stond ik. Tussen duizenden geslagen mannen. Hun handen in het haar of slap langs hun lijf. Een paar huilden. En deden geen moeite het te verbergen. Er viel een verliesstilte. Het was mij ineens heel erg duidelijk. Dit is niet maar een spelletje. Dit is pure ernst en een hele serieuze zaak.

Een oorverdovend applaus vulde plotseling het stadion. De tranen werden weggeveegd. Dit was de wedstrijd van het jaar. Ondanks verlies.

De wedstrijd die we niet konden winnen. Mijn eerste potje voetbal. Een eerste keer in het stadion. Waar de mannen durven huilen en er niets anders bestaat dan die zwartwitte bal en het scorebord. Waar oudere (en jongere) mannen zich levensgevaarlijk druk maken. Een bom van emoties. En veel, veel meer dan een spelletje.

Weak

Ik zit achterin de auto onbedaarlijk te huilen. Dikke ogen, uitgelopen mascara, diepe snikken. De hele rambam. Al drieënhalf uur. De auto zoeft over de warme Franse landweggetjes terwijl ik steeds maar weer het cassettebandje in mijn walkman omdraai. Aan de ene kant staat Skunk Anansie, aan de andere kant de The Bloodhound Gang. Bij die laatste wordt het huilen iets minder. Om bij ‘Weak’ aan de andere kant weer de
hysterie te raken.

Ik ben veertien en het is mijn eerste liefdesverdriet. Vakantieliefdesverdriet. Ik bevind me in de hel.

Jean-Luc (laten we hem zo maar noemen) en ik beleefden drie intens verliefde dagen waarin we, niet gehinderd door enig taalbarrière, vooral heel veel French kissten. Ik was op het hoogtepunt van mijn pubercarrière door moeder en haar man, samen met mijn zusjes, meegesleept naar een pittoresk stukje camping in Midden-Frankrijk. Er was niks, want zo hoort dat met pittoreske stukjes camping. Geen kinderanimatie, geen tienerdisco, geen bar, geen dorpje in een straal van 50 kilometer. Wel waren er een heleboel saaie mensen, weet ik nog. En Jean-Luc.

Jean-Luc was een Echte Franse God uit Parijs. In mijn herinnering dan. Waarschijnlijk viel het heus wel mee, maar ik verloor hart en hoofd toen ik hem zag bij het toiletgebouw. Want zo gaat dat op campings. We lagen twee dagen lang onafscheidelijk op het strandje bij de rivier. De derde dag, mijn laatste dag op de camping, moest ik mee op een kanotocht. Ik had hemel en aarde bewogen om bij Jean-Luc te kunnen blijven, maar mijn moeder was onverbiddelijk. Ik moest mee. Dat heeft ze geweten. En de rest van de familie ook. Het is de meest chagrijnige kanotocht in de hele Franse geschiedenis geworden.

Het afscheid de volgende ochtend was vreselijk. Een vluchtige kus en een waterige lach. Ik huilde. Hij niet. Ik stapte in het kleine grijze autootje van Willem en Mara, vrienden van mijn moeder. Ik reed met hun mee terug omdat ik naar een toneelkamp moest. Het slechtste idee van 1997 noem ik dat nog steeds.

En zo huil ik dikke tranen op de route Frankrijk-Groningen. Arme Willem en Mara. ‘Ik ga naar Parijs om hem op te zoeken. Echt hoor.’ ‘Heb je zijn adres ook’ vraagt Mara. ‘Nee. Maar ik vind hem gewoon wel. Zo groot is Parijs toch niet?’ Mara denkt even na. ‘Weet je, goed idee. Ik ga wel met je mee. Je bent er zo met de trein. Hebben we een leuk weekendje weg. We vinden hem vast wel’ zegt ze bloedserieus. Ik kalmeer. We vinden hem echt wel. ‘Everyday hurts’ zingt Skin ondertussen.

Ik kan geen liedje van Skunk Anansie meer horen zonder te denken aan die dramatische terugreis. Ik dacht echt dat het huilen nooit meer op zou houden. Maar het hield wel op. En nog sneller dan ik dacht ook. Goede les. Liefdesverdriet is te overzien als het snikken is gestopt. En het stopt. Als je veertien bent in ieder geval vrij vlot.

Parijs heb ik een paar keer bezocht. Maar niet om Jean-Luc te zoeken. Toen ik voor het eerst de metrokaart bekeek, lachte ik om mijn eigen naïviteit. Ik had Jean-Luc natuurlijk nooit gevonden. En dat is maar goed ook. Ik verstond hem toch niet.

 

[nm-mc-form fid=”1″]

De Keuringsdienst van Kinderen

Omdat ik iets te laat ben weggegaan van huis, kom ik bezweet en gehaast binnen binnen bij het consultatiebureau. In mijn ene hand mijn tas, in mijn andere hand een plastic zak met een luier, doekjes en een grote handdoek voor Emily. Ze hebben het verbouwd. Het is groter en lichter dan de vorige keer dat ik er was. En er hangt minder gymzaalkleedkamerlucht. Ik vind het een verbetering.

Het is druk. Er staan vier moeders bij de aankleedkussens hun verse baby’s aan- en uit te kleden. Twee baby’s huilen. Zo’n pasgeborene huiltje. Dwingend en onontkoombaar.
Emily duikt op de lego en ik duik in mijn tas, op zoek naar het groeiboekje en de zorgvuldig ingevulde ‘wat kan je kind allemaal’-enquête. ‘De dokter loopt iets uit’ zegt de receptioniste zonder op te kijken van haar scherm als ik haar het boekje kom brengen. ‘Hoeveel precies?’ vraag ik. ‘Tja. Ietsje.’ ‘Tja’ zeg ik terug.

Emily racet inmiddels op een brak fietsje door de ruimte en ik ga maar op de bank zitten. Er zit al een moeder. Ik groet. Ze kijkt me strak aan. Ze draagt een zonnebril. Het model met lichtbruine, kleine ronde glaasjes doet me aan John Lennon denken. Ze ziet er niet heel verzorgd uit. Ze is mager, vooral in haar gezicht en haar haren hangen slap en vettig. Ze mist een tand. Ik voel me een beetje ongemakkelijk bij haar indringende blik en probeer wat ijs te breken door vriendelijk te lachen. ‘Is dat jouw kleine’ vraagt ze. Ik kan me niet voorstellen dat er mensen zijn die vrijwillig met andermans kind naar de periodieke kinderkeuring gaan, dus ik snap de vraag niet helemaal. Ik antwoord maar gewoon bevestigend. ‘En is dat jouw dochtertje’ stel ik beleefd een wedervraag. ‘Ja. Dat is mijn jongste.’ Ze vertelt dat ze drie kinderen heeft. En nee, dat is helemaal niet zo zwaar. Haar vriend is ook thuis en die helpt goed, dus het valt best mee. ‘Jij hebt er zeker maar één’? ‘Ja, ik heb er één.’ ‘Het lijkt wel alsof je in de catering werkt met dat rokje.’ Ik lach. ‘Wat dacht je, ik moet wel een beetje netjes voor de dag komen hier?’ Ik lach weer. ‘Ik moet zo nog naar mijn werk. Vandaar.’ ‘Oh ja? Werk jij dan?’ Verbazing bij ons allebei en het gesprek valt even stil. Onze dochters pakken elkaars speelgoed af. Dat blijkt een beter gespreksonderwerp.

Na drie kwartier mag ik Emily uitkleden voor het meet- en weegfestijn. 15 kilo, 94 centimeter en ze werkt prachtig mee. Weer een kwartier later zijn we aan de beurt. Een uur uitloop. Ietsje. ‘Emily, kom maar schat, we zijn aan de beurt.’ Emily is nog druk met koken in een mini-pannetje op een mini-keukentje. ‘Lieverd, kom je?’ Emily reageert niet echt, maar dat ben ik wel gewend. Gewoon negeren als ze iets van je willen, misschien gaan ze wel weg. De receptioniste vind het echter te lang duren. Ze pakt Emily bij haar hand en trekt haar hardhandig mee richting spreekkamer. ‘Ho, ho’ roep ik. ‘Laat mij maar.’ Ik vind het nogal asociaal eigenlijk, maar de dokter staat al klaar. We gaan naar binnen.

De arts ken ik nog van eerdere keren. Een stuk kleiner dan ik, kort zwart haar. Ze spreekt gebrekkig Nederlands en ik vind haar niet bijzonder sympathiek. Nog voor we zitten, zet ze een aantal blokjes neer voor Emily. ‘Maak maar een toren’ zegt ze streng. Emily maakt een toren. Dat is niet zomaar iets, een toren bouwen. Dat doe je met beleid. Als je de steentjes namelijk scheef stapelt, dan kan de toren instorten. Dat weet iedereen. En dat weet Emily ook. Dus ze zet de blokjes met veel precisie en geduld recht op elkaar. Ik vind het schattig.

Maar ja, de arts heeft haast. Want ze is een ietsje uitgelopen. Dus precisie en geduld zijn even niet op hun plaats. ‘Laat los, Emily. Laat het blokje los. Volgende nu.’ Ze zegt het op een dwingende toon die ik zelf alleen gebruik als er met een stift op mijn nieuwe spijkerbroek wordt getekend. Ik voel me er niet prettig bij, maar Emily gaat onbewogen verder. In haar eigen tempo.

Dan is ‘popje’ aan de beurt. Handen, voeten, haren en buik moeten aangewezen worden. Met dezelfde concentratie als bij de toren stapelt Emily de blokjes nu op popje. Met dezelfde commanderende toon probeert de arts Emily zover te krijgen dat ze doet wat er wordt ‘gevraagd’. Emily stopt even met het stapelen en kijkt me aan. ‘Toe maar schat, luister maar even naar die mevrouw’ zeg ik. Maar ik meen er niks van. Van mij hoeft ze niet te luisteren. Ik weet wel dat Emily de opdracht prima kan uitvoeren. Maar ja, je wil natuurlijk geen aantekening in het keuringsrapport. ‘Kind kan buik pop niet aanwijzen’ of: ‘kind heeft neiging tot dwangmatigheid’ of welke bizarre conclusies deze ex-legerarts ook maar gaat trekken. Wat er in het keuringsrapport staat is waar. En wie weet waar dat rapport weer opduikt.

Dan is het tijd voor een lichamelijk onderzoek. Emily moet liggen en haar luier af. Emily wil niet liggen, want ze was net een beetje op dreef met het popje. Dus ze stribbelt wat tegen. ‘Schat, blijf maar even liggen. Die mevrouw gaat even tussen je beentjes kijken.’ Emily kijkt me angstig aan. Want ‘die mevrouw’ wacht niet tot Emily weet wat er gaat gebeuren. ‘Die mevrouw’ doet het gewoon. Snel en zonder voorbereiding.

‘Dapper ding’ zeg ik tegen haar. ‘Wat heb je het goed gedaan.’ Mijn maag knijpt zich samen. Ik voel met de lafste moeder van de wereld.

Waar ik had moeten ingrijpen toen de arts mijn, maar vooral Emily’s grenzen, niet zachtzinnig overschreed, stelde ik mijn Emily gerust en spoorde haar juist aan goed te luisteren. Waar Emily heel goed begreep dat er helemaal niks van klopte, zei ik dat het allemaal goed was. Ik beantwoordde zelfs nog een heel vragenvuur over aantallen woordjes, eten, drinken en zindelijkheid. En keek met belangstelling naar de groeigrafiek. Ik zei niet dat de commanderende toon ongepast was. Ik zei ook niet dat de haast niet mijn probleem was en al helemaal niet die van Emily. En ik zei niet dat ze maar eens even rustig aan moest doen met mijn kind.

In de auto terug jammert Emily op de achterbank. Als we naar de creche wandelen, jammert ze door. Ik til haar op, druk haar stevig tegen me aan, zoen haar op haar wang. ‘Lieverd, wat hier gebeurde sloeg nergens op. En mama zei niks. En dat was heel dom. En dat gebeurt niet weer.’
Ik denk niet dat ze begrijpt wat ik zeg, maar ze stopt met jammeren en kijkt me aan. Ik krijg een kus.

Ik ben de grensbewaakster van mijn dochter zolang ze dat nog niet zelf kan. En om haar te leren hoe het moet, hoor ik het goede voorbeeld geven. Ik vond dit verre van het goede voorbeeld.

Terwijl ik terug loop naar de auto, bel ik mijn huisarts. Ik vraag hem de keuringsdiensten over te nemen. Daarna bel ik het bureau en deel ze mee dat wij niet meer komen. Ze klinken niet heel verbaasd.

De Keuringsdienst van Kinderen. Ik vind het goed dat ze bestaan. En ik geloof echt dat veel ouders en hun kinderen er baat bij hebben. Maar ik doe er niet meer aan mee. Mijn Emily stapelt prachtige torentjes. Ze is goed gezond, wijs en grappig. Dat hoeft niet in een rapport en dat hoeft voor mij niet meer getoetst. Al helemaal niet op deze manier.

Klaar!

Emily zit in haar kinderstoel bij het aanrecht terwijl ik al billenschuddend een paprika in kleine stukjes snij. Ik heb haar papier en een paar stiften gegeven in de hoop dat ze de kooksessie zonder teveel gejengel doorkomt. Ter verhoging van de sfeer schalt “The Asteroids Galaxy Tour” door de boxen. Vandaar ook het billenschudden.

De stiften bieden precies genoeg afleiding voor het snijden van die paprika en een klein tomaatje. Er staat nog geen pan op het vuur als Emily met een gedecideerd gebaar alle tekenaccessoires op de grond zwaait. Probleem. Ik weiger te zwichten voor het Studio 100 terrorisme in de vorm van de Bumba-op-de-iPad. Vandaag dan. Dat schudt maar lastig billen en ik vond het eigenlijk wel gezellig zo.

Met veel omhaal laat ik Emily zien hoe dat koken eigenlijk werkt. “Kijk Em, nu doe ik water in de pan. Kijk schat, nu doe ik dit vuurtje aan, oooooooh grappig he? Zooooooo pannetje op het vuurtje. Gaan we nu de noodels zoeken.” Emily vindt er niks aan. Ik duik de overvolle voorraadla in en benoem alles wat ik tegenkom alsof het Grote Schatten zijn. Geen succes. “Uit, uit!” Ze wil uit de stoel. Uit de stoel betekent dingen doen waardoor mama geheid de kip aan laat branden. En het niet laten aanbranden van kip is voor mama al een hele uitdaging. Het “uit, uit” wordt luider.

De kip moet in de pan. “Emily, nu gaan we olie in de pan doen.” De koekenpan is inmiddels gloeiendheet. “O-lie! Olie, olie! Olie, olie! Olie, olie, o-lie!!” zingschreeuw ik. Op de melodie van No limit van 2 Unlimited. U kent hem nog wel. Zelf vind ik het best grappig gevonden. Ik improviseer er een Afrikaansachtige dans bij en giet de pan vol met olie. Emily zit me verbijsterd aan te kijken.

Tien tellen. Dan zie ik haar armpje de lucht in gaan. In een soort slow motion snijdt ze met haar vinger door door de lucht. De minivinger blijft op mij rusten. “KLAAR!” zegt ze streng. En hard. En ze kijkt er heel boos bij.

Nu kijk ik op mijn beurt verbijsterd naar haar. Ze herhaalt het nog een keer. Terwijl de olie begint te koken, staren we naar elkaar en weten we allebei niet of het nou eigenlijk grappig is of helemaal niet. Het liedje was in ieder geval niet grappig. Dat is duidelijk. Emily rent de rest van de kooksessie met stiften door de kamer.

De dagen daarna doet ze het vaker. Dat “KLAAR!”. Een paar keer zelfs gevolgd door een “TSSSSK” of “SSSSST” en bijbehorend arrogant handgebaar. Als ik haar te vaak vraag om nog een hapje eten te nemen, of als er een vrouw in de weg loopt in de supermarkt. Het kaaaaan natuuuuuurlijk eeeeeeecht niet enzo, maar ik vind het stiekem toch vreselijk grappig.

En eigenlijk is het ook wel een soort van jaloersmakend. Totaal niet gehinderd door sociaal wenselijke gedragingen of welke definitie van fatsoen ook, schreeuwt Emily haar grenzen rond. Kan haar het schelen. Wie doet haar wat? Het lijkt me nog best wel gezond ook.

Misschien moet ik het zelf  wat vaker doen. Heel hard “KLAAR!” met een bijbehorend dramatisch armgebaar. Wie doet me wat?

Gaat een vrouw naar de bioscoop…

Amper drie maanden nadat mijn moeder aan kanker overleed, zag ik ‘Komt een vrouw bij de dokter’ in de bioscoop. Bij het lezen van het boek
een paar jaar eerder had ik onbedaarlijk moeten huilen. Ik was op alles voorbereid.

Terwijl om mij heen het geilige gezucht om Barry Atsma’s blote lijf langzaam plaats maakte voor ingehouden gesnotter, gebeurde er bij mij helemaal niets. Ik leek de enige die nog fanatiek popcorn zat weg te kauwen toen Carice van Houten haar laatste adem uitblies. Zelfs mijn man hield het niet droog. Maar dat kwam misschien ook wel door Carice.

Toen we naar buiten liepen en ik blij was dat ik niet zo’n huilhoofd had als mijn vrouwelijke bioscoopcollega’s, vroeg mijn man wat ik er van vond. ‘Nou weet je, ik vind het een beetje belachelijk. Eigenlijk ben ik gewoon pissig.’ Ik gooide drie munten van 2 euro in de parkeerautomaat die er allemaal doorheen vielen. Ik bukte, haalde ze uit het geldteruggeefbakje en probeerde het opnieuw. ‘Ja, het is wel echt een lul, die hoofdpersoon.’ ‘Nee dat bedoel ik niet. Dat vind ik ook niet, eigenlijk.’ De muntjes bleven maar door de automaat heen vallen. ‘Ik ben pissig om hoe ze dood ging’. Het inwerpen van de muntjes begon een wat agressieve lading te krijgen. Mijn man besloot in te grijpen met een creditcard.

‘Wat bedoel je, hoe ze dood ging?’ ‘Ik vond het gewoon niet realistisch. Heel irritant. Mensen gaan niet zo dood. Heb jij sleutels, ik kan de mijne niet vinden.’ Mijn man opende de autodeur en hield deze voor me open. ‘Ik snap wel dat het moet voor de film ofzo. Laten zien hoe het echt gaat, trekt geen volle zalen. Ook niet met Barry Atsma’s bilpartij. Maar het irriteert me. Het irriteert me echt.’

Mijn moeder ging na een dag tumorkotsen en een nacht ademhappen, volledig uitgeput van pijn en ellende, vroeg in de ochtend dood. In een lelijk thuiszorgbed. In de woonkamer. Geen glossje, geen prachtig daglicht, geen heerlijk tweepersoonsbed met schone lakens. Geen grapjes ‘op het laatst’.

‘Minke, niet iedereen gaat zo dood als je moeder.’ Mijn man, die door zijn beroep wat vaker dood ziet dan ik, vertelde me dat het redelijk extreem was. Dat mensen bijvoorbeeld wel net als in de film, in een eerder stadium al voor euthanasie kiezen. En in meer rust, op een zelfgekozen moment afscheid nemen. ‘Dus met mooi daglicht en een glossje en met de mensen die je erbij wil hebben?’ ‘Ja. Bij wijze van.’

Ik weet niet of ik nog in het reine kom met de dood. De ervaringen tot nu toe zijn redelijk afschuwelijk. Misschien zou ik het van een zachtere kant moeten zien. Maar een verzoeningstournee langs vredig stervende bejaarden gaat wellicht wat ver.

‘Ik hoop dat ik een beetje leuk dood ga.’ Ik dacht even terug aan de nacht van mama’s dood en het schrille contrast met de filmscene. Ik heb gezien hoe ze werd overvallen. Pas op het allerlaatst. Haar dood kende geen genade. En mijn moeder gaf zich niet gewonnen. ‘Ik vecht me dood voor jullie’ zei ze soms. Dat heeft ze letterlijk gedaan. Dichter bij het leven ben ik in die nacht vol dood, niet geweest.

‘Jij gaat vast leuk dood. Maar nu nog even niet.’ Daar kon ik me wel in vinden. Dus iedereen die een verzoeningstourneebezoek wil brengen
aan mij als vredig stervende bejaarde, is van harte welkom.

Kerst voor beginners

Vroeger zei ik altijd dat ik ‘niet zoveel met Kerst had’. Dat was, niet zo heel verrassend, vooral tijdens mijn puberteit. Twee dagen verplicht thuis. Winkels dicht. En ik mocht mijn panty met gaten niet aan. Toen ik wat ouder werd, kreeg ik een beetje meer Kerstgevoel. Twee dagen lekker thuis: fijn! Winkels dicht: heerlijk. Beetje zeuren over de ladder in mijn dure glitterpanty onder het genot van goede wijn. Ik groeide er langzaam in.

De Kerstdagen waren bij ons overigens nooit heilig. Wie er was, was welkom. En wie geen zin had, die kwam niet. Wie even geen ‘thuis’ had om Kerst te vieren, schoof aan. Of niet. En dat maakte ook niet uit. Het waren warme, fijne dagen.

Toen mijn moeder eens op wintersport was tijdens Kerst, moest ik mijn eigen Kerstfeest organiseren. Dat lukte prima. Ik kocht de grootste kip die ik kon vinden en nodigde mijn vader uit voor een Kerstdiner. Het was een goede avond. Als kerstcadeau gaf ik hem een trui. En hij mij een vijfliterfles Retsina.

Anderhalf jaar later ging die trui weer door mijn handen. Grijsblauwe wol met drie knoopjes. ‘Doe hem deze maar aan.’ De Kersttrui werd opbaartrui. Daar ging het qua Kerst al een beetje mis.

De laatste Kerst van mijn moeder was er één waar ik niet bij was. Er was een dubbele afspraak. Er zijn maar twee Kerstdagen, er waren meer ouders. Ik zei mijn moeder af. Want Kerst was bij ons niet heilig. En niemand wist van de laatste Kerst.

Daar ging het qua Kerst echt goed mis.

Vandaag is het Tweede Kerstdag 2011 en durf ik best te zeggen: ik heb heel erg veel met Kerst. Ik weet alleen niet zo goed hoe het moet. Er staat een Kerstboom. Er zijn Kerstliedjes. Er was een Kerstdiner, zelfs een glitterpanty. Maar daarmee is het nog geen Kerst.

Het voelt alsof ik overnieuw moet beginnen en Kerst opnieuw moet uitvinden. Dat is me dit jaar niet echt goed gelukt. Ik liep in mijn joggingbroek mijn ouders te missen. Niet echt heel gezellig.

Een cursus ‘Kerst voor beginners’ lijkt me dus wel op zijn plaats. Ik heb nog een paar jaar om te zorgen dat Emily haar eigen warme, fijne Kerstgeschiedenis heeft. En vanuit de grond van haar hart kan zeggen dat ze ‘er niet zoveel mee heeft’. Omdat ze uit wil met vriendinnen. En omdat ze haar panty met gaten niet aan mag. (De winkels zijn dan waarschijnlijk gewoon wel open.)

Ik zou dan trouwens zeggen dat ze wel heel veel heeft met Kerst. En dat ze daar nog wel achterkomt. Of niet. En dat dat ook goed is.

Vakantie Jordanië? Echt doen. (deel 4/4)

De ochtend van vertrek uit Kempinski was druk. Er waren nog vier zwembaden waar we niet in hadden gezwommen. En er moest natuurlijk uitgebreid ontbeten worden. In tegenstelling tot de eerdere hotels, waren er in Kempinski veel ‘local’ gasten. We zaten tegenover een grote ronde tafel waar vijf Jordaanse meisjes aanschoven. Twee waren helemaal bedekt. Burka style. De andere drie droegen alleen een hoofddoek. Ze dronken koffie en liepen om de beurt naar het cereal station voor yoghurt met fruit. Na het ontbijt haalden ze allemaal een iPad (2) uit hun Pradatas. Omdat ik niets verstond, mijn Arabisch is toch wat beperkt, kon ik niet goed inschatten waar de geanimeerde gesprekken over gingen. Zo van een afstandje had het een hoog zakenvrouwen gehalte. En ik schaam me er eigenlijk voor dat ik me er toch een beetje over verwonderde. Kennelijk is mijn open mind ook niet geheel vooroordeel-vrij.

Na het ontbijt was het zwemspullen aan en gaan. Twee roze zwemvleugeltjes spetterden de hele ochtend in het perfect-op-temperatuur-water van de vier overgebleven zwembaden. Zelfs de Dode Zee werd verkend. Tot aan de knietjes. Daar stond ze. Anderhalf jaar. Als versteend te kijken naar zoveel water en hardop lachend om mama met haar Dode Zee moddergezicht. Tot ze in haar oogjes wreef. Toen was het feestje voorbij.

Een beetje weemoedig belden we later de receptie. Of Achmed 1, 2 of 3 ons wilde komen halen om uit te checken. Wij wilden helemaal niet uitchecken, maar na ruim beraad hadden we besloten dat, hoe verleidelijk ook, de rest van de week Kempinski geen optie was. En dat lag dan weer aan de grote pinpascrisis. Maar daar gingen we ons niet druk om maken. Wat dan, was de grote vraag. Er stonden nog een boel dingen op ons lijstje. Woestijn, kameel, Amman, mozaïek, hamam. We hielden nog een tijdje vol dat we dat echt nog wilden doen. De realiteit was echter dat we een beetje lui waren geworden. Zo’n bedje aan het zwembad en die uberblije zwemvleugeltjes, dat hakte er best in na een jaar hard werken. ‘Gaan we nog een keer terug?’ ‘Ja, dat doen we.’ ‘Mooi. Dan blijven we voor nu even lui.’

En zo reden we terug naar Aqaba. Met nog een beetje extra aandacht voor het prachtige landschap. Naar een nieuw resort met ook best veel sterren. Daar luierden we de rest van de vakantie ongestoord onder de felle zon.

De terugreis verliep wat minder lui. Eerst dacht ik dat ik een zonnesteek had opgelopen toen ik de avond voor vertrek wat rillerig was. Al snel constateerde ik zelf ‘gewoon’ hevige koorts en iets longontstekingachtigs. Ik had meer koorts dan dat het warm was en er was niet tegen te airconditionen. De volgende dag was vroeg richting vliegveld. Rillend en zwetend (ook ijlend, zo hoorde ik later) zat ik in de taxi. Als we maar ingecheckt zouden zijn, dan zou het vast beter gaan.

Eerst een security check. Waar mijn man door de metaaldetector ging en onze tassen door de röntgen, moesten Emily en ik een apart hokje in. Voor vrouwen. Het was er donker, er stond een bank en een mini-televisie. Een kleine, vriendelijke vrouw gebaarde mijn armen opzij. Ze fouilleerde snel en geroutineerd. Emily vond het eng. Ik stiekem ook wel een beetje. Het was zo’n hokje waar je in de film niet snel meer uit komt. Wij gelukkig wel.

De manager van het vliegveld hielp ons met de rest van de procedure. Paspoortcontrole, inchecken, belasting. Belasting. ‘So now you pay sixty dinar to that lady.’ Daar verdween mijn koortsmist uit mijn hoofd. Wij wisten dat niet. En de passagiers om ons heen ook niet. Bovenal: wij hadden geen sixty. Wij hadden thirty. En Euro’s. En Dollars. En een acht niet werkende pinpassen. En één soms werkende credit card. Wij hadden een probleem.

‘No taxes, no travel.’ De manager zei het vriendelijk, maar beslist. ‘I need an ATM’ zei ik. ‘No ATM. I can change for you.’ Ik riep naar mijn man, die om onduidelijke redenen juist nu naar de toiletten zocht, dat hij zijn portomonnee leeg moest maken. Ik deed hetzelfde. Emily zette dramatisch gejengel in waar ik voor het eerst ooit blij mee was. De beveiligingsmannen probeerden haar te sussen. Dat was goed nieuws.

We kwamen vijftien Euro tekort. Ik had een idee. ‘Er stonden Nederlanders naast ons net, zoek ze!’ Ik gebaarde er wild bij. Emily’s gehuil zwol aan. Het was echt net een film.

Het werd nog filmischer toen bleek dat onze Nederlandse vrienden net aan de beurt waren voor hun laatste paspoortcontrole. Ik zag mijn man driftig praten en naar ons wijzen. Koortsige vrouw, meer huilend dan lachend met rood aangelopen kind in buggy. Twee beveiligers en een vliegveldmanager er omheen.
Ik zag de jongen zijn portomonnee pakken. Ik lachte vriendelijk. En hoorde in gedachten zo’n vriendelijk strijkkoormuziekje aanzwellen.

Met de vijftien Euro van deze aardige Nederlanders was ons valutapakketje compleet. De vliegveldmanager, hij zei toen dat het heel veel vaak gebeurde dat mensen het niet weten, ging voor ons wisselen. Even later hadden we sixty. We mochten vliegen. De volgende ochtend vond mijn man trouwens dertig dinar in zijn broekzak. Daar had hij niet gezocht.

In het vliegtuig stortte ik volledig in. De vrouw die naast me kwam zitten raakte in een lastig gesprek met haar zoon. Ze zaten niet naast elkaar en dat was wel zo beloofd. De jongen van een jaar of elf zat verdrietig in zijn stoel. ‘Ik ga daar wel zitten’ zei ik tegen de moeder. ‘Maar je dochter dan?’ ‘Die zit bij papa op schoot, dat gaat prima.’ De jongen was blij. Hij bleek autistisch te zijn en kon niet zo goed tegen onverwachte veranderingen. Hij had gezwommen met dolfijnen in Israel. Hij tekende met Emily. Ik droomde vier uur lang koortsachtig over dolfijnen, belastingen en hokjes waar ik niet meer uitkwam. Het was geen feestje, deze terugreis.

De vakantie echter, dat was wel een feestje. Daarom nog even dit:

Waarom Jordanië?
‘Waarom daarheen?’ werd me veel gevraagd als ik zei dat ik naar Jordanië ging. Het antwoord was dat het me mooi leek. Een paar jaar eerder stond ik bij de Dode Zee aan de Israël kant en werd er gewezen naar de overkant. Jordanië. ‘Dat is ook echt prachtig. Ga een keer.’

Bij het oriënteren op een zomervakantie, kwam het aantal keer voorbij. Net als eilandhoppen in Griekenland (maar al een keer gedaan), chillen in Portugal (niets mis mee) en kamperen in Frankrijk (ik kampeer niet, maar mijn man probeert het ieder jaar weer). Jordanië kwam steeds weer terug als meest inspirerende optie. Verschillende verhalen bevestigden dat het heel veilig was, erg gastvrij en veel te mooi om niet gezien te hebben. Dus we gingen.

Reisopties
Er zijn verschillende organisaties die rondreizen aanbieden. Bijvoorbeeld Koning Aap of Expeditie Kroost en Co (gespecialiseerd in reizen met kinderen). Soms in groepsverband, soms individueel (al dan niet in combinatie met een privé chauffeur).

Wij hebben de reis uiteindelijk zelf geregeld. Een los ticket via Arke Fly en hotels via Booking.com. De eerste overnachtingen hadden we al geboekt, maar ter plaatse is het heel makkelijk om overnachtingen te regelen via internet. De huurauto ook via internet, maar die maatschappij raad ik niet per se aan ;). Dat we het zelf regelden was omdat het ons wat meer vrijheid bood om ons eigen programma samen te stellen en te wijzigen waar nodig.

Hoe lang?
Het was onze eerste vakantie met Emily en we wisten niet hoe ze zou reageren op het vliegen, de temperatuur en niet thuis zijn. De Arke Fly vluchten gaan alleen op zaterdag, dus het was of 1 week of 2 week. We kozen om bovenstaande voor een week. Achteraf bleek dit veel te kort. Emily deed het fantastisch en er was nog genoeg te zien en te doen. Ik zou dus aanraden om twee week of langer te gaan :).

En met een kind?
Ja. Met een kind. Zeker. Jordanië is heel erg gastvrij, veilig en ze zijn dol op kinderen. Emily trok veel aandacht met haar blonde koppie. ‘Waarom heeft dat kindje geel haar?’ vroeg een Arabische tweejarige aan zijn vader :).
Het was warm, maar Emily leek daar weinig last van te hebben. Dit is natuurlijk per kind verschillend. Vanzelfsprekend is het heel belangrijk om constant te smeren, zonnehoedjes te gebruiken en veel te laten drinken. Emily had voor Jordanië geen inentingen nodig (wij trouwens ook niet).

Qua eten hebben we ‘op safe’ gespeeld en zelf alles meegenomen voor haar. Gewoon kant en klaar maaltijden, van die fruitsmoothies en tussendoorreepjes. In elk restaurant waar we zijn geweest, warmden ze met liefde de maaltijd op in de magnetron. Denk er wel aan dat er geen varkensvlees in zit, of kies alles zonder vlees. We hebben zelf overigens alles gegeten en dat ging prima.

Maar dan moet je toch een hoofddoek op?
Nou, nee. Dat hoeft niet. Maar een beetje bedekt over straat, dat is wel zo respectvol. Er gebeurt niet zoveel als je wat bloter gekleed bent (vooral in Aqaba waar veel toeristen dat toch doen), maar het is niet echt de bedoeling. Ik zorgde er voor dat mijn armen en benen bedekt waren. Korte mouwen had ik wel als we onderweg waren, maar dan had ik een sjaal bij me voor de tussenstops.
In de besloten resorts werd er wel gezwommen in badpak (geen bikini). Ik liet mijn eigen zwemoutfit afhangen van wat er voor de rest rondzwom.

Echt doen dus?
Ja. Ik zou het doen. Het is een prachtig land. Ik zou niet weten waarom niet. Het moet je wel trekken, natuurlijk. En dat geldt niet voor iedereen. Maar als je nieuwsgierig bent, dan zeker gaan. En als je nog twijfelt, dan mail je maar. :)

Vakantie Jordanië deel 3: I wish I had my shoes on.

‘In 100 meters, turn left.’ Mijn man rijdt rechtdoor. ‘In 50 meters, turn left.’ Weer rechtdoor. ‘Ehm. Waarom negeren we de navigatiemevrouw? Of eigenlijk, waarom negeer jij de navigatiemevrouw?’ ‘Voor mijn gevoel moeten we de andere kant op.’ Ok. Dit wordt weer zo’n tomtomdiscussie. ‘Voor jouw gevoel was het ook maar een uur naar de Dode Zee. Volgens de rest van de wereld 3 uur.’ Mijn man heeft een bijna feilloos oriëntatievermogen. Zijn ingebouwde kompas laat hem vrijwel nooit in de steek. Behalve, gek genoeg, als hij tegen de navigatie gaat eigenwijzen. Het zorgde er al eens voor dat we te laat kwamen op een bruiloft, maar dat is een verboden onderwerp. ‘Even voor mijn beeld he’ zet ik de boel op scherp. ‘We betalen bijna 10 euro per dag voor deze navigatiemevrouw, toch?’ ‘Klopt.’ ‘Op jouw verzoek, he? ‘Klopt ook.’ Ik ben even stil. ‘Ik stel voor dat we de weg even vragen.’ ‘Hoeft niet’ is het korte antwoord. ‘Hoeft wel. Bruiloft.’ De auto wordt nogal dramatisch tot stilstand gebracht op de parkeerplaats van een restaurantje.

Tien minuten later rijden we op de goede weg, richting Amman. Estimated Time of Arrival Dode Zee: 19 uur. Het is hier vroeg donker, we maken wat vaart. We rijden door indrukwekkende woestijnlandschappen. Kleine wervelwindjes blazen zand rond. Dan gaan we vals plat omhoog. Met vol gas minderen we vaart. Vrachtwagens kruipen in slakkengang omhoog. Het berglandschap is al even indrukwekkend. Af en toe passeren we een verlaten check point.

In een dorpje stoppen we voor een meloen en wat tomaten voor Emily. Weer worden we door iedereen welkom geheten. Het is een enthousiast volk. Vanuit auto’s worden we betoeterd en bezwaaid.

De miscalculatie en de tomtomdiscussie liggen ver achter ons als we links de Dode Zee zien verschijnen. De rotsige kustlijn is wit uitgeslagen van het zout. ‘Hoe heet het hotel’ vraagt mijn man. ‘Oh ja, goed punt.’ Ik graaf in het dashboardkastje naar de boekingsbevestigingen. Uiteindelijk vind ik de goede. ‘Kempinski‘ zeg ik. We hadden het een paar week geleden geboekt. Ik vond het eigenlijk te duur, maar de rest van de overnachtingen was vrij budget, dus liet ik me over halen. Ik kon me niet goed meer herinneren wat voor een hotel het was. Behalve dus duur, maar dat waren ze eigenlijk allemaal aan de Dode Zee. We vonden wel dat we twee nachtjes luxe verdiend hadden. En dat was dat.

‘Ah hier is het al.’ Mijn man stuurt de auto abrupt naar links. We rijden de steile weg af naar beneden en worden staande gehouden door de portier. Hij vraagt om de boeking. En hij wil onze auto checken. Met een spiegel op een stokje en/of een metaaldetector loopt hij om de auto. We mogen doorrijden. Achter het imposante hek doemt een enorm complex op. Lichtbeige gebouwen tussen zorgvuldig onderhouden bomen. Veel groen, veel water. We rijden op aanwijzingen van het personeel in wit-met-kakikleurige gewaden naar de hoofdingang. Het schemert al. We parkeren voor de deur. Voor we iets tegen elkaar kunnen zeggen, wordt mijn deur geopend door een vriendelijke en niet onaantrekkelijke, ik mag dat best zeggen, Achmed. ‘Welcome madam.’ Shitshitshit. Ik kijk om me heen. De hoofdingang doet paleisachtig aan. Er staat beveiliging. Er staan auto’s waar ik met gemak een huis van kan kopen. De zandvlekken in mijn legging kleuren heel goed bij de outfit van Achmed. ‘Thank you. One minute, I don’t have shoes on’ leg ik Achmed uit. ‘We have slippers for you madam.’ Kennelijk zie ik eruit alsof ik überhaupt geen schoenen heb. ‘Well, I do have shoes. They’re just not on right now.’
Mijn man wordt ook uit de auto gelaten en maakt op verzoek de kofferbak open. Achmed 2 & 3 laden de bagage uit. Dit gaat een beetje snel allemaal. Mijn schoenen zitten onderin mijn tas. Ik word nerveus van de drie man personeel zoemend om de auto. Ik stap maar gewoon uit.
‘Valet parking’ fluister ik over de auto heen naar mijn man. ‘We moeten even alle spullen meenemen.’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Ze gaan de auto parkeren.’ Op de achterbank zit een smoezelige Emily met stickertjes in haar haar. Op de grond liggen een meloen en drie tomaten. Ik stop ze snel in een leeg plastic zakje. Vliegensvlug rapen we wat spullen bij elkaar. Ze worden allemaal overgenomen door Achmed 1, 2 en 3. Mijn man ruilt zijn autosleutel in voor een valet card en we worden naar de ingang geleid. Ik vervloek de zesduizend zandkorreltjes, mijn rare haar en mijn afbladderende roze nagellak. Maar vooral het feit dat ik geen schoenen draag.

De beveiligingsachmed vraagt hoe onze reis was. ‘Messy’ antwoord ik, meer verwijzend naar onze staat van zijn dan onze reis. We zien er waarschijnlijk uit alsof we in één ruk uit Holland zijn komen rijden. Ik lach maar heel vriendelijk steeds. Hopelijk zonder dat er ergens een verdwaald stukje lunch tussen mijn tanden zit. Ik besluit mijn zonnebril maar niet af te zetten. Daar kan het alleen maar slechter van worden.

Onze tassen worden geopend en we gaan door een metaaldetector. Ik vind de beveiliging wat pittig en vraag me af waarom. Op dat moment wandelt een oliesjeik, dat kan niet anders, vergezeld van vier beveiligers, gewapend, naar een Mercedes waar ik denk ik wel twee huizen van kan kopen.

Emily is er ondertussen vandoor. Even de beentjes strekken op de marmeren vloer moet ze gedacht hebben. Nou, dat kan. De lobby is gigantisch. En heel erg luxe.

We krijgen heerlijk ruikende warme doekjes aangereikt van een dienblad om ons op te frissen. Het lijkt me niet de bedoeling om er ook je oksels mee te doen, maar ik vind de verleiding groot. Terwijl mijn man meters maakt achter Emily aan, snel ik me naar de balie. Ik krijg een welkomstdrankje. Grapefruitsap of lemon juice. Ik ben wel toe aan Tequila inmiddels, maar grijp het sapje dankbaar aan.

Goed, even koppie erbij. Paspoorten. Die heb ik in zo’n vakje in mijn tas. Toch? Ja. Oh nee. Ze zijn niet in zo’n vakje. ‘Sorry, sorry, bit chaotic.’ Ik lach er maar een beetje dom bij. Mijn tas uitpakken op de balie is absoluut geen optie. Luiers, vieze luiers (geen prullenbak onderweg), tampons, een bruine banaan (vergeten), een half opgegeten biologische mueslireep (ook vergeten), zes lipglosses (en geen één op!) en twee zanderige gympen. Ik moet er net zo lang doorheen graven tot ik de paspoorten heb. Ik overhandig ze aan de geduldig wachtende balieachmed. Hij wil ook mijn credit card. Voor een autorisatie. Dat mag. Ik graaf weer door de zooi en vind de kaart. De bankproblemen van de afgelopen dagen in combinatie met het astronomisch hoge bedrag dat hij wil autoriseren (de kamerprijs plus keer drie, ik zeg u: vrij pittig), maakt dat ik wat nerveuzig op mijn blote voetjes dans. Gelukkig gaat het goed. Hij kijkt zelf ook een beetje verbaasd. Ik neem het hem niet kwalijk.

We krijgen een kaart mee van het resort. Er zijn vier restaurants waarvan het Italiaanse nu nog open. Er zijn vijf zwembaden en een babybad. Ontbijtbuffet is bij de Obelisk. Er is een kidsclub ‘to babysit Emily. Though she might need two.’ Ik krijg het allemaal maar half mee en hoop dat mijn man en zijn bijna feilloze navigatievermogen beter opletten. Emily speelt inmiddels met de kameel die ze van de baliemeneer kreeg.

Als we naar buiten lopen, blijken we naar onze kamer (of suite zoals ze het steeds noemen) te worden gebracht met een soort golfkarretje. ‘If you need to go somewhere, just dial zero. We will come to pick you up. It’s pretty big here.’ Het is inderdaad pretty big. Het ritje lobby-kamersuite duurt ruim tien minuten. We kijken onze ogen uit. Waar zijn we in godsnaam beland. We zijn geen mietjes als het gaat om luxe. Vijf sterren is niet voor het eerst. Maar dit is heel overweldigend. Helemaal na het, verder prima, vergane glorie hotel van de nacht ervoor.

Sweet suite
Bij de kamersuite aangekomen, doet de golfkarachmed de deur voor ons open. Er verschijnt een suite, inderdaad. Een zitgedeelte. Een kingkingsizebed (daar is vast een beter woord voor). Een inloopkast. Een badkamer met twee wasbakken, stortdouche, bad, toilet en bidet. Voor Emily een puntgaaf, kwijlvlekvrij bedje met Winnie the Pooh beddengoed. Er staat klassieke muziek op. De suite is voorgekoeld. Er zijn zoete lekkernijen en een goed gevulde minibar ‘free of charge’. Kersje op de taart is de ruime veranda en directe toegang naar het zwembad. Het zwembad op babyfoonafstand, that is.

We proberen niet te laten merken hoe idioot we het vinden, we staan er al zo gekleurd op. Mijn man geeft onze chauffeur een flinke fooi. Als de deur achter hem dichtvalt, staan we beduusd naar elkaar te kijken. Emily kruipt in de kast en doet schaterlachend de de deur dicht en open. ‘Wat is dit? Mijn god.’ ‘Ja. Zeg dat.’ Op een kaartje op mijn nachtkastje lees ik de kledingvoorschriften. ‘Footwear’ is ten alle tijde verplicht. Check.

Ik dank mijn heldere moment vlak voor vertrek toen ik nog snel een ‘leuk jurkje’ in mijn koffer propte. Je weet maar nooit, dacht ik. Ik had verder alleen wijdvallende shirts, leggings en een te grote linnenbroek ingepakt.
We doen snel een rondje opfrissen en omkleden. We moeten haasten voor het Italiaanse restaurant. We eten in pure luxe, aan het zwembad, met uitzicht op Israël. Emily danst de sterren van de hemel op de swingende liedjes van de tweekoppige liveformatie. We drinken cocktails. We snappen er niks van.

Als de kleine showsteler ligt te slapen (niet in de kast zoals ze eigenlijk wilde), gaat mijn man nog even zwemmen. ‘Als je uit het water komt, komen ze je een handdoek brengen.’ We drinken wat minibarbier en slapen de intensieve dag van ons af in kingking.

Your glasses, please
De volgende ochtend zijn we vroeg wakker. We drinken koffie op de veranda terwijl Emily haar kameel rondleidt. Daarna is het tijd voor het ontbijtbuffet. Al net zo idioot als de rest. Champagne, vers fruit, keuze uit vijftig verschillende broodjes, een ‘cereal station’ dat twee meter beslaat. Met keuze uit vier verschillende soorten melk. Gerookte zalm, honing direct van een honingraat. Met een geweldig uitzicht. Ook nog.

Er zit nog maar één ding op de rest van de dag: alle zwembaden uittesten en ultiem relaxen. Ik zie dat bikini’s hier ‘mogen’. Het voelt echter een beetje vreemd, zo tussen de volledig geklede dames, dus ik besluit een hemdje aan te houden als ik het zwembad instap dat optisch overloopt in de Dode Zee. Als ik het water weer uitkom, staat er inderdaad iemand klaar met een handdoek. Er zijn flesjes gekoeld mineraalwater klaargezet. Emily durft voor het eerst ook helemaal het het zwembad in. We zijn nu kiddypoolliggers geworden. Ze vermaakt zich opperbest. Gedurende de ochtend worden we voorzien van cocktails, weer van die heerlijk ruikende doekjes, maar nu met ijs. Er worden schijfjes komkommer uitgedeeld als verfrissing. Toppunt is de jongen die mijn man vraagt om zijn ‘glasses’. Hij bedoelde niet de lege glazen. Hij bedoelde zijn zonnebril. Die wordt zorgvuldig voor hem schoongemaakt. We krijgen de slappe lach. Je kont afvegen. Dat is het enige dat je hier zelf doet.

Twee nachten verblijven we in de onbeschrijfelijke luxe van Kempinski. We tanken alle drie bij van de pittige eerste dagen. Van het pittige afgelopen jaar. We smeren ons in met Dode Zeemodder en dobberen het vervolgens van ons af. We bruinen ons aan de Midden-Oostenzon.

Maar ook aan de Kempinskidroom komt een eind. Voor de laatste nachten hebben we nog geen hotel geboekt. We willen eigenlijk nog naar Amman en de Wadi Rum woestijn bezoeken. Maar eigenlijk willen we vooral niet weg. Kempinskiluxe. Het is verslavend. Toch moeten we er aan geloven: een plan voor de laatste dagen Jordanië.

Kempinski Ishtar Dead Sea

Prachtig Petra en een kleine miscalculatie. Vakantie Jordanie deel 2.

‘Donkey ride, madam?’ ‘No thanks, we will walk.’ We lopen door het mulle zand, vol met stenen. Ik sleep een buggy achter me aan, terwijl Emily op mijn mans nek ‘Paat, paat’ gilt naar de ezels en kamelen. Ik denk even terug aan vroegere vakanties. Het twee week zonnen in een goedkoop Turks resort. Dat ik ’s ochtends opstond, een douche nam, me zorgvuldig opmaakte, een kwartier deed over het uitzoeken van mijn bikini, alle tijd nam voor het fohnen van mijn haar om vervolgens bij het zwembad neer te strijken en een cocktail te bestellen. Ik kwam niet van mijn plek, alleen om even af te koelen in het blauwe water. Wel zonder haar of hoofd nat te maken, natuurlijk.
Nu ploeter ik op gympen door een woestijnachtig landschap. Op mijn grijze legging zitten gele zandvlekken van Emily’s schoentjes. Op mijn rok trouwens ook, maar de paarse viltstiftstrepen trekken meer aandacht. Het beetje mascara dat ik die ochtend had opgedaan zit vooral onder mijn ogen door het vele zweten. Mijn rug is kletsnat. Het is een wereld van verschil. Maar met liefde. We wandelen door Petra. Één van de wereldwonderen. Een stad uit steen.

De reis van Aqaba naar Petra verliep vlekkeloos. Onderweg zwaaiden mensen enthousiast. We stopten twee keer om Emily te verschonen en wat te drinken. De tweede stop was bij ‘the third view of the world’. Het was inderdaad adembenemend. Toen we een foto wilden nemen, werden we door de baas uitgenodigd voor een kopje thee. Hij zat in zijn winkeltje, op een bank en droeg een jongen op de thee te halen. Emily was onder de indruk van zijn Arabische dracht. Een wit gewaad, een soort hoofddoek. Hij zat er bij als een Arabische koning. We dronken thee en kletsten wat. Hij vertelde dat het toerisme zo terug was gelopen. Vooral door de toestanden in de omringende landen. ‘Everything is safe here. I don’t understand. They think it’s all the same.’ ‘One pot wet’ binnenpret ik. ‘Well, it’s not.’

Na twintig minuten vervolgen we de roadtrip. Een klein uurtje later zijn we in Petra. Het hotel vinden we snel. Drie sterren, vergane glorie. Ik hou er wel van. Ik vermoed dat het ooit een goedlopend zakenhotel was. Er is een imposante lobby, maar er zit niemand. Er staat een metaaldetector tegenover een draaideur met geblindeerde glazen. Het hangt scheef en is buiten werking. Het meisje bij de receptie bergt snel haar Blackberry op. Ze heet ons most welcome en geeft ons de sleutel. De tassen worden naar onze kamer gebracht. Het is wat kleiner dan verwacht, maar goed te doen. We installeren Emily’s bedje en gaan een wandelingetje maken. Op zoek naar een restaurantje en misschien, als we geluk hebben, een biertje.

Dat biertje komt er. Een Irish pub achtig kroegje verkondigt groots de verkoop van allerhande bieren. Alcohol is schaars in Jordanie. Alleen grote (lees: dure) restaurants en hotels krijgen een vergunning. En in de supermarkt hebben we het helemaal nog niet kunnen ontdekken. Dit schimmige kroegje hoort bij het Petra Palace hotel met een onbekend aantal sterren, maar zeker tien vlaggen aan de voorgevel. Het is klein en donker en we zijn de enige gasten. Het voelt een beetje stiekem als we proosten met twee enorme glazen Amstel.

Later eten we bij ‘The Oriental’. Inderdaad Orientaals aangekleed, maar daar is op de menukaart niets van terug te zien. Ik vraag naar het allerlekkerste uit de keuken. We eten heerlijke lam en kofta. Emily krijgt haar Olvaritmaaltijd gloeiend heet uit de magnetron. De ober is dol op Emily. Dat zijn ze hier eigenlijk allemaal. Er komt geen man of vrouw voorbij die niet een klein lachje probeert te ontlokken met een spelletje of een ‘psssssst’. Emily giert het uit om de ober en zijn grappen.

We besluiten direct te gaan slapen als we terug zijn in het hotel en de wekker te zetten zodat we vroeg, als in voor het heetst van de dag, Petra kunnen bezoeken.

Stipt acht uur staan we bij de information centre. We hebben alleen geen cash en credit card doen ze niet aan. De dag ervoor hebben we gebeld met de bank. Het is een mysterie waarom we niet kunnen pinnen. Als tussenoplossing is er wat limiet verhoogd. We hebben maar besloten dat het goedkomt. Emily en ik blijven in de schaduw wachten. Ik klets met Abdullah over zijn twee kinderen. Ze schelen elf maanden. ‘Well, it happened. Just leave it at that.’ Ik krijg een kopje thee en Emily scharrelt wat rond. Na drie kwartier, kennelijk doet mijn credit card het ook niet overal, komt de man met het geld de berg over en kunnen we naar binnen. Kon prima met een buggy, aldus de information centreman.

‘Kon prima’ was wat optimistisch. Zand, stenen, rotsen, keien. Het is een uitdaging. Just leave it at that. Het is een eindje lopen naar de ingang. Imposante rotspartijen met daartussen een weggetje naar het eerste ‘ding’. Het is er koel en heerlijk stil. Er komen twee jongetjes aangelopen. Ik schat een jaar of 7 en 9. Ze verkopen ansichtkaarten. Een doosje voor 1 Dinar (1 euro). We bedanken. Ze beginnen wat grapjes te maken met Emily. Het kleinste jongetje geeft haar een kaartje. ‘A present for the baby.’ Ik bedank hem en zoek een stift in mijn tas. Ik vraag hem zijn naam en die van zijn vriend op te schrijven. Hij lacht en krabbelt fanatiek Arabisch in het paars. ‘Ephraim. That’s my name’ en hij wijst naar het linker zinnetje. Hij spreekt ook de naam van zijn vriend uit, maar dat is te Arabisch om te onthouden. ‘Wait, wait’ en hij pakt de buggy. ‘I push the baby.’ Vrolijk duwt hij de buggy. Hij vertelt dat hij ‘Bedouin’ is, maar wel naar school gaat. Trots demonstreert hij hoe goed hij kan tellen. Hij heeft nog twee zussen en drie broers. Ze gaan allemaal naar school. We wandelen drie kwartier en hij wijst steeds sculpturen in de rotsen aan die we volledig over het hoofd gezien zouden hebben. Als we bij de echte ingang komen, nemen ze afscheid. Ik geef hem wat kleingeld. Euro’s, want onze Dinars zijn nog niet gebroken. Hij vraagt nog of we een foto willen nemen met hem, zijn vriend en Emily. Dat willen we. Hand in hand lopen Ephraim en zijn vriend met moeilijke naam weg. Voor ons staat een gigantisch uit steen gehakt gebouw. Daarvoor twee kamelen. Emily stapt er dapper op af. We zijn erg onder de indruk. Nietig en klein zo naast een rots waar we wel 100 keer inpassen. Ik vraag me af hoe Emily zich dan wel niet moet voelen. ‘Hier is die Indiana Jonesfilm opgenomen’ roept mijn man enthousiast. ‘Is dat met Brad Pitt’ vraag ik. Ik krijg geen antwoord.

Drie uur slenteren we door het onbeschrijfelijk mooie Petra. Alles uit steen, het is zo moeilijk te bevatten. Als Emily wakker wordt uit haar zeldzame buggyslaapje, besluiten we terug te wandelen. Het is inmiddels na de middag en een stuk warmer. ‘Terugwandelen’ betekent een bikkeltocht van 1,5 uur. Mijn man neemt Emily op zijn nek en speelt kameel. Of ezel. De tientallen ritjes op paard, kameel en ezel slaan we af omwille van het gehoor van zowel de mensen als de dieren om ons heen. Emily vindt ‘paat’ leuk van een afstand. Niet als vervoersmiddel, zo weten we.
‘She already has a donkey ride’ roep ik naar de zoveelste ritjesverkoper, wijzend naar Emily die fanatiek op mijn mans hoofd drumt. ‘No, no!’ roept de verkoper streng. Even ben ik bang dat ik op mijn lazer krijg omdat ik mijn man beledigde. ‘He’s more like a camel.’ We lachen allemaal.

En zo liepen we daar. Met 40 graden en onder het zand. Enorm genietend van het moois dat we zagen. Dat opgemaakt luieren aan de Turkse kust was ook heerlijk, maar wat ben ik blij dat ik dit nu meemaak.

Nog een beetje blijer was ik toen we zonder uitdrogingsverschijnselen weer bij The Oriental aanschoven voor lunch. ‘We survived Petra.’ Mooie T-shirt tekst.
We vragen aan de ober hoe lang het rijden is naar de Dode Zee, onze volgende stop. ‘About 3,5 hours’ zegt hij. Ik verslik me in mijn sinas. ‘Jij zei een uur’ sis ik naar mijn man. Ik kan dat goed, sissen. ‘Ja. Het verbaast mij ook een beetje.’ Ik slik zo’n 10 andere sisjes in en vraag de rekening. ‘Laten we maar snel gaan dan.’ Ik vond het een goed idee. We slaan nog snel wat water, chips en fruit in. Geen tijd meer om ons op te frissen. Ik schop mijn schoenen uit, geef Emily en banaan en we zijn weer ‘en route’.

Dat met die schoenen, daar krijg ik later nog spijt van. En van dat niet opfrissen ook.

Welcome to Jordan. Vakantie deel 1.

‘Rij 217′ noteer ik in mijn iPhone op aangeven van de minstens 20 bordjes tot aan rij 217. Schiphol Langparkeren. Die zijn van het vooruitdenken. Emily heeft niet meer geslapen. We hebben haar om 1:30 uit haar bed getrokken en met papfles in haar autostoel gegooid. Twee uur lang zong ze dapper liedjes. Ze gaat voor het eerst op vakantie.

We vouwen ons in een pendelbus naar de vertrekhal. Twee koffers, een buggy en wij alledrie een tas handbagage. Emily vindt het spannend, al die mensen in de bus. Ze klemt zich stevig aan me vast terwijl ze iedereen scherp in de gaten houdt. Uit haar kleine rugzakje, speciaal voor de gelegenheid gekocht, haal ik een velletje stickers. We krijgen er allemaal één op onze wang. Papa twee. Een wondermiddel, die stickertjes.

Incheckbalie 19-20. Het is niet zo druk. Emily begint haar geduld alleen een beetje te verliezen. We proberen drinken, rozijntjes, een broodje. Pas als ze een stift krijgt waarmee ze haar sok in kan kleuren, is ze wat rustiger. We checken in en al kleurend gaan we door de paspoortcontrole. We mogen mee. So far so good.

Het tax free shoppen is aan Emily absoluut niet besteed. Ze wil niet meer in de buggy, ze wil niet opgetild worden, ze wil al helemaal geen handje. Wat ze wel wil, is 5 flessen Drambuie tegelijk uit het schap tillen. En toen dat niet mocht, haar buggy tegen de Whiskystelling aanbeuken. En toen dat ook niet mocht, krijsend op de grond liggen. Tot verschillende oh’s en ah’s van toeschouwende vrouwen. Bij elkaar opgeteld hadden mijn man en ik 4 uur geslapen. Dan trekken wij dat minder goed. Onder luid protest wordt Emily weer vastgesnoerd in de buggy. Ik geef haar stift weer terug met de mededeling dat ze alleen haar eigen sokken in mag kleuren. We lopen snel richting de gate. Als dit maar goedkomt in het vliegtuig, denken we allebei.

Bij de gate leveren we de buggy in en mogen we gelukkig als eerste boarden. Mijn repertoire afleidingsliedjes begint uitgeput te raken en Emily’s geduld is, volkomen terecht, nu onder nul.

Zodra we zitten, wordt ze rustiger. We krijgen speciale baby instructies. Emily moet 4,5 uur op schoot blijven zitten. Dat is langer dan alle schootzitsessies van haar hele leven bij elkaar opgeteld. ‘Kijk Em, nog meer stickertjes.’ We hopen maar dat het er genoeg zijn.

Na een half uur in de lucht valt ze als een blok in slaap. En wij ook.

Als de landing wordt ingezet, begin we met ons drinkoffensief. Dat landen is matig voor je oren, als je drinkt kan dat helpen. Om de halve minuut hou ik een flesje appelsap voor haar neus. ‘Oooooh lekker, appelsap! Drink maar een beetje. Mmmmmm.’ Na vier keer is ze er klaar mee. Agressief slaat ze het flesje uit mijn hand. Richting de zuurpruimbuurvrouw. Die kijkt nu nog zuurder. Ik ben niet echt het type die zich daar heel erg druk om kan maken. Het was appelsap (geen rode wijn), de broek was lelijk, het was niet expres. Ik hoor mijn man zijn excuses aanbieden en besluit mijn input voor me te houden. Emily had niet eens last van haar oortjes. Of liet het in ieder geval niet merken.

We stappen het vliegtuig uit. Een muur van warmte komt ons tegemoet. 35 graden. Minstens. ‘Welcome to Jordan’ heet de douane ons welkom.

Desert horizon, we have a problem
De bagage is er snel. Na zo’n tien minuten staan we buiten. Eerste prioriteit is Emily insmeren. De zon is heftig. Ik vervloek mijn zwarte shirt met lange mouwen. Leermomentje.

Ik zoek naar de vouchers van de huurauto. Op dat moment komt er een man op ons aflopen. Oranje shirt. ‘Desert Horizon’ vertelde het logo ons. ‘Need a rental caaaar?’ Ik leg hem uit dat we er al één hebben gereserveerd. Bij hem. Ik laat hem de voucher zien die ik tussen de luiers en stickervellen uit mijn tas heb geplukt. ‘Ah ai see’ zegt hij als ik op het logo wijs. ‘Well, heer iet ies.’ Hij wijst op een stoffige bordeauxrode Renault. ‘Iet ies a Renoot.’ Ik ben geen autovrouw en mijn man geen automan, dus we vinden het allang best. Als het airco heeft, veilig is en werkt, zijn wij tevreden.

‘And the baby seat?’ vraag ik. ‘Ah joe need a baby seat?’ Ik had al wel eens gelezen dat het reserveren van kinderstoeltjes niet altijd goed gaat, dus we hadden geen reden om ons zorgen te maken, vond ik. Ik wissel snel een blik uit met mijn man en richt me weer tot de, zo leer ik later, Tsjetseen met oranje shirt.
‘So what doe wie doo?’ vraagt hij aan me voor ik iets kan zeggen. ‘I don’t know’ zeg ik terwijl ik een hulpeloos gebaar maak met mijn armen. Hij gaat bellen. Drie telefoontjes later, het zweet druppelt op zijn shirt, vertelt hij me dat we naar zijn kantoor rijden in Aqaba. Daar staat misschien een stoeltje. De koffers worden in de huurauto geladen, mijn man besluit daar in te stappen. Ik wurm me op de achterbank van de andere auto met Emily op schoot. Het moet maar, maar heel tof voelt het niet. Ik vraag het oranje shirt om voorzichtig te rijden. ‘Yesyes madam.’
Onderweg probeert hij me wat uit te leggen over Jordanie. ‘We haf toe sees. Tse dead see and tse……’ Hij kan er niet opkomen. ‘Red sea?’ vraag ik. ‘Yes! Over tsere.’ En inderdaad.

Ik moet zeggen dat hij inderdaad voorzichtig rijdt. Af en toe kijk ik achterom om te kijken of de stoffige Renault ons nog volgt. Hij vertelt over zijn Tsjetseense afkomst en zijn twee kinderen.
Na zo’n twintig minuten komen we aan bij het kantoor. Hier wordt al snel duidelijk dat er geen kinderstoeltje is. Er moet een plan worden bedacht. En snel, want inmiddels zit Emily gillend op de achterbank van de Renault, knalrood aangelopen, snot overal. Moe, boos, hongerig en oververhit. We hebben geen eten, geen water, geen geld en naar het lijkt ook geen auto. Ik beleef een minipaniekmomentje. ‘We moeten naar het hotel nu’ zeg ik tegen mijn man. ‘We have to go to the hotel. Like now’ zeg ik vervolgens tegen de Tsetsjeen, wijzend naar Emily. ‘Okok, no problems. Wie find babyseat and bring car tsoemorrow morning. Wie bring joe toe tse hotel. Wiech hotel?’ De zorgvuldig uitgeprinte boekingsbevestigingen zijn spoorloos. ‘Red Sea Dive Centre’ zeg ik nadat ik me herinner dat ik ook een foto van de boeking op mijn iPad had staan. Ik laat het hem zien. Emily is ondertussen wat gekalmeerd dankzij het kordate optreden van mijn man. ‘Visje, visje in het water’ klinkt het vanuit de auto. ‘Okeej, letsgow.’

De Arabisch sprekende hulpautoverhuurder stapt in de huurauto. Ik pak de laatste spullen over en stap ook in. De auto start niet. ‘Shmall problem’ zegt de man. We worden aangeduwd. We rijden. Mijn laatste beetje hoop op de huurauto verdwijnt achter de desert horizon. Dit komt misschien wel niet goed.

Red see. Not royal.
‘Royal Dive Centre’ zegt het bord. Daaronder iets met ‘Navy’. ‘Dit klopt niet hoor’ zeg ik tegen mijn man. Bij de ingang moeten we onze paspoorten aan de militair laten zien. Links staat een bordje ‘Saoudi border: 5 km.’ ik voel me heel ver van huis. En ik heb dorst.
In het hotel zeggen ze dat het klopt. Ik zeg de chauffeur dat het volledig anders heet, laat de boeking nog een keer zien. Hij zucht en verzekert dat het goed is. De spullen worden uitgeladen en hij vertrekt. ‘Sie joe tsoemorrow.’

Bij de receptie, waar we na een kwartier pas geholpen worden, hoe Royal is dat, blijkt het inderdaad niet te kloppen. ‘This is the wrong hotel’ in vlekkeloos Engels. ‘Well, that’s just wonderful. Really’ zeg ik, inmiddels flink pissig. De man beseft dat zijn collega een fout heeft gemaakt. Aan de balie zeiden ze dat het klopte. Hij probeert ons gerust te stellen en biedt aan ons naar het goede hotel te brengen. Over drie kwartier. Dat lijkt ons een prima plan. Hij wijst ons naar de bar en we tanken Emily bij met water. Die is ondertussen weer haar eigen blije zelf en roept ‘Hiii’ naar iedereen die langsloopt.

Een uur later zitten we aan het goede zwembad, met de goede ruime kamer in het goede kleinschalige hotel en drinken we hele goede verse orange juice. Emily slaapt na een korte krijssessie die ver over de Saoedische nog te horen moet zijn geweest. Het waren ook wel heel veel indrukken.
Wij komen bij. Het was een wat rommelig begin, maar we kunnen geen andere conclusie trekken dan dat de mensen in ieder geval heel erg vriendelijk zijn. We zijn ‘most welcome to Jordan’ en Emily vinden ze ‘adorable’.

De planning is: morgen naar Petra. We besluiten dat het met de huurauto even afwachten is en dat we anders wel iets anders regelen. Dat we nu eerst gaan genieten van de rust. Ik sla mijn boek open en weet: vakantie.

Show me the money
De volgende ochtend zijn we vroeg wakker. We hebben wonderschoon geslapen en beginnen de dag uitgerust en met 30 graden. We ontbijten bij het zwembad. ‘We hebben eigenlijk nog geen geld, he?’ De pinautomaat op het vliegveld had niet gewerkt. Mijn man besluit op zoek te gaan naar een ATM. Samen met Emily gaat hij op onderzoek uit, terwijl ik alvast wat spullen inpak.
Het duurt lang. Een uur, minstens. Eindelijk zijn ze terug. Zonder geld. Abdul, de hoteleigenaar had aangeboden ze even te brengen. Geen van de drie geldautomaten hadden gewerkt. Ondanks de juiste logo’s. ‘We moeten zo, als we de auto hebben, maar even Aqaba in. Daar zijn meer banken.’

De auto wordt stipt op de afgesproken tijd voor gereden. Goddank een andere. Van een andere rental company, met babyzitje en airco. De man van Desert Horizon biedt zijn welgemeende excuses aan. Het was een rotzooitje. Maar hij wilde ons niet zonder auto laten zitten, dus zijn collega zou het overnemen. Zelfde prijs, zelfde voorwaarden. We bedanken voor de goede service en nemen dankbaar de sleutels in ontvangst. We kunnen gaan. Op naar Petra. Via een ATM.

In Aqaba centrum is het druk. Veel winkeltjes, veel gesluierde vrouwen en traditioneel geklede mannen. Ik ben blij met mijn lange broek en lange mouwen. Er hangt een ontspannen sfeer.

Ik sta in de rij bij één van de drie ATM’s die deze straat rijk is. Man en Emily staan dubbel geparkeerd achter mij. Het werkt niet. Er komt geen geld. Ik probeer de volgende. Mensen heten me welkom en vragen hoe het gaat. Of ze me kunnen helpen.
‘This request could not be processed’ zie ik met acht verschillende pasjes voorbij komen. Ik besluit mijn credit card te proberen. Maar die pincode staat in mijn telefoon. En mijn telefoon ligt in de auto. De auto. De auto is weg. Ik loop een stukje terug, kijk in een zijstraat. Ik loop de hele straat af en kijk in alle zijstraten. Geen wit autootje. Geen telefoon. Niks. Alleen acht pinpasjes.
‘Ok. Rustig blijven en vooral blijven staan’ zeg ik tegen mezelf. Ik tuur de straat af, ga elke auto af. Dan hoor ik een man fluiten en roepen. Hij gebaart naar de overkant van de straat. Daar staat een wit autootje waar een witblond koppie bovenuit steekt. Gevonden. Gelukkig.

We pinnen, kopen brood bij een klein bakkertje, tanken en zijn ‘en route’. Dat we maar heel beperkt budget hebben met het weigeren van al onze passen, negeren we even. We gaan een wereldwonder bekijken: Petra. De rest komt wel goed. Emily schatert het uit. En dan kan er ons niks gebeuren.

Ik mis je miljoen

Ze is zo mooi, mama. Ze was direct al betoverend. En iedere dag wordt ze een beetje mooier. Haar lach, mam. Haar lach is zo fantastisch. Alles wordt licht als ze lacht. Ze heeft er ook veel verschillende van, van die lachjes. Zo’n gesmoorde slappe lach als ik haar kietel terwijl ze haar gezicht in de bank begraaft. En een verwonderde glimlach voor als ze iets nieuws heeft ontdekt. Een triomfantelijk lachje voor als iets gelukt is (een goed gemikt kusje bijvoorbeeld). Een ultrablije lach voor als ik haar kom ophalen van de creche. En nog ontelbaar veel meer.

Haar ogen, mama. Zo blauw. Ze kijken overal doorheen. Haar haartjes zijn spierblond en staan altijd piekerig op haar hoofd. Ik weet niet zo goed of ik met haar naar de kapper moet. Dat is nou typisch iets waar jij het antwoord op zou weten.

Ze is ongelofelijk vrolijk. Ik was bang dat ze teveel verdriet had meegemaakt, zo in mijn buik terwijl je stierf. Maar ze is licht en sprankelend. Zoals dat hoort. Ze trekt gekke bekken en maakt de hele dag grapjes.

Ze loopt niet, ze gaat rennend door het leven. Alleen voor Belangrijke Zaken houdt ze in. Zoals een bal, een eendje (gwakgwak) of een winkelcentrumoma.

Ze is dol op olijfjes. En rozijntjes. En Nibb-Its. Ze eet eigenlijk alles wel. Maar als ze geen zin heeft, spuugt ze het met veel nadruk uit. Waarschijnlijk vooral omdat dat niet mag. Want het is een ondeugd, mam. Ze kan oorverdovend gillen. Van plezier, woede of omdat ik net heb gezegd dat ze niet zo moet gillen. Ze heeft heel veel karakter voor nog geen meter groot.

Je zou zo van haar genieten. Ze is wonderschoon gelukt. Ik had wel rekening gehouden met eventueel misschien een ‘leuk kind’, maar dit meisje is een hartensteler. En een showsteler ook.

Jij wist dat al. Je zei het me. Dat het goed zou komen, dat ze gezond geboren zou worden, dat ik moest vertrouwen. En dat het een overval zou zijn. Een wonderlijk en huiveringwekkend avontuur.

‘Je kinderen zijn je kinderen niet.’ Dat was jouw credo, eerlijk gestolen van Khalil Gibran. Ik steel het bij deze weer van jou. Emily is een Eigenmeisje. En een eigenwijsje, maar dat verbaast je denk ik niet.

Lieve mama. Ik denk niet dat ze je mist en dat is ook maar beter. We kussen elke dag je foto en wensen je iedere avond een goede nacht. Ik slik dan steeds wat tranen weg, want ik mis je voor twee. Ik mis je miljoen.

Twee jaar geleden, precies deze nacht. Voor altijd mijn moeder. (En kom eens buurten als dat lukt. Ik kan wel wat tips gebruiken.)