Groot Avontuur

Snek. Vanavond gaan we naar de snek. In mijn eerdere post schreef ik het verkeerd. Het is snek, niet snack. De Heinekensnek om precies te zijn. Een betonnen gebouwtje met een barretje en tralies. Daar hang je. Het is de vrijmibo van Curacao. Buiten, op een parkeerplaats.

Linda stelt me voor aan haar mede snekkers. Ze werken voor verzekeringsmaatschappijen, zijn projectontwikkelaar, financieel directeur, accountant en elektriciën. Er wordt stevig bier gedronken. Ze kijken me glazig aan als ik cola bestel. ‘Zal ik even rum voor je halen? Van die Dominicaanse, met wat extra’s?’ Ik bedank netjes. Rijden met drank op mag dan heel normaal zijn op Curacao, ik vind het maar een slecht idee.

Wat ik doe in Nederland. Eigenlijk wil ik ‘coolsultant’ zeggen, maar schat zo in dat alleen ik dat grappig vind. ‘Ik werk bij een internetbureau’ zeg ik. Of ik ook kan hacken. Nee, dat niet.

Acht jaar, tien jaar, twee jaar. Ze zijn allemaal al lang hier. En willen niet weg. Of misschien naar een ander zonnig land, maar niet terug naar Nederland. Ze vragen hoe het nu is in Nederland, met de PVV aan de macht. ‘Minder corrupt dan hier’ zeg ik, terwijl ik knik naar de jongen die me even daarvoor een extreem schandaal uit de doeken deed.

Bram heeft eerst in Australië gewoond, toen in Zuid-Amerika (of Zuid-Afrika, dat weet ik niet meer) en nu op Curacao. Ik voel me ineens heel saai. Al een jaar denk ik na over de vraag of ik niet van mijn nieuwbouwwijk terug naar de stad moet verhuizen. En ik weet het nog steeds niet.

En toch. Ik kijk om me heen en vraag me af of ik dit zou willen. Alles achterlaten om ergens opnieuw een bestaan op te bouwen. Ondanks de zon en de prachtige stranden, ondanks de relaxte mentaliteit, ondanks het avontuur, besluit ik van niet. Bovendien, bedenk ik me, is saai ook maar relatief. Ik denk aan Emily, hoe ze me iedere dag weer verrast. Saai? Nee. Een kind dragen, baren en grootbrengen, dat is een groot avontuur.

Het is half tien, we gaan naar huis. Linda in haar auto, ik in de mijne. Ik ben blij dat ik niet heb gedronken. Sommige auto’s rijden zonder licht, er steken her en der honden over (die zijn nogal suïcidaal hier, zo had Linda me gewaarschuwd) en er wordt door rood gereden. Inmiddels ben ik er al wat aan gewend. Bovendien moet de grootste uitdaging nog komen: inparkeren. Wat ik eerder schreef over dat ik mezelf wel een goede chauffeuse vind, dat geldt niet voor inparkeren. Zo’n vakje recht vooruit, dat lukt me wel. Datzelfde vakje achteruit ook nog wel. Fileparkeren. Dat is een Ramp. Één keer is het me vlekkeloos gelukt. Dat was tijdens mijn rijexamen. Daarna heb ik het jaren niet gedaan nadat ik een keer bijna een hele dure Mercedes van voor naar achter had voorzien van een lakkras. Dan liep ik liever wat verder. Of belde, ja echt, mijn man om het klusje te klaren.

Maar goed, ik vind dat wat weinig geëmancipeerd van mezelf, dus af en toe waag ik de gok. Soms lukt het, vaker niet. Mijn inparkeerman bood eens aan om me een spoedcursus te geven. Dat leek me om all obvious reasons niet handig. Samen behangen terwijl je ook een Ikeakast in elkaar zet, dat idee.

Maar nu moet ik wel. En ook nog aan de linkerkant van de weg. Dat is niet mijn beste kant. Voor me een huur-Kia. Achter me een Q7. Ook dat nog. Ok. Naast de huur-Kia. Naar achter. Sturen. Langzaam. Terugsturen. Ik sta een halve meter van de stoep. Normale mensen zouden nu gewoon overnieuw beginnen. Ik niet. Ik weet dat het niet beter wordt dan dit, want eigenlijk heb ik geen idee wat ik net deed. Dus ook niet hoe het beter moet.

Dan maar proberen om wat dichter bij de stoep te komen. Naar voren, naar achter. Er zit een fikse kuil in de weg die me af en toe gevaarlijk dicht naar de Q7 doet rollen. In mijn beleving dan. Waarschijnlijk heb ik nog een halve meter speling.

Ik heb het niet bijgehouden, maar het zou kunnen dat ik 30 keer naar voor en naar achter heb opgetrokken. Het moest lukken en het lukte. Heus wel dat ik strak langs de stoeprand stond. Ik leer het wel, denk ik bij mezelf.

Linda en ik drinken nog een Polar en maken plannen voor morgen. Grote Knip wordt het. Mijn laatste volle dag op het eiland. Nu besef ik me hoe snel de tijd is gegaan. Linda vraagt of ik zin heb om naar huis te gaan. Dat heb ik. Toch lijkt het kort, deze 10 dagen. Nog maar even extra genieten morgen. En dan lekker terug naar mijn eigen avontuur.

Loef

‘This song is about loef.’ Het duurt even voordat ik door heb dat de frontman van de coverband ‘love’ bedoelt. Hij draagt All Stars, een baggy spijkerbroek, zwart shirt en een petje schuin op zijn zwarte haar. Zijn medebandmembers zien er hetzelfde uit. Hun petjes staan recht.

Goed. Een liedje over loef. ‘You’re beautiful’ van James Blunt (Toch? Ik moet eens nummers en artiesten leren onthouden).

Het is een schattig trio, maar ik ben bang dat er geen carrière in de muziek voor ze is weggelegd. Cover na cover schalt het restaurant in. Vol overgave vals en in slecht Engels. Effiribuddie hoerts. Effiribuddie hoerts.

Ik vraag me af of het aso is om mijn iPod op te zetten. Ik denk van wel. De Amerikanen naast me klappen enthousiast na ieder nummer. ‘Red Hot Chili Peppers’ proberen ze. ‘Yeah, sure.’ Niet in het repertoire.

Ieder nummer wordt aangekondigd met ‘This one is from the nineties/eighties/sixties. I think. Hope you like it’. Dan spelen ze een Spaanstalig nummer. Hebben ze duidelijk veel meer plezier in. En talent voor. Ik vraag me af waarom ze niet alleen maar in het Spaans zingen. Marketing, vast. Vinden de toeristen mooi, covers uit de sixties/eighties/nineties. I think.

Ze sluiten af met een nummer in Spaans-Engels. Home sweet home klinkt het refrein. Iedereen zingt mee. Nog drie nachtjes.

Gister vroeg iemand me hoe lang ik voor mijn gevoel al weg was. Ik wist het antwoord niet. De tijd gaat maar een beetje aan me voorbij zonder dat het me iets zegt. Nog drie nachtjes.

Die ochtend heb ik ‘op Zanzibar’ gelegen. Fijn strand, fijn restaurant. Terwijl ik mijn yoghurt met muesli en fruit at, verzamelden er zich veel Nederlanders om mij heen. Ze kwamen allemaal voor de introductiecursus Curacao van de reismaatschappij.

Ik luisterde mee. Wie weet steek ik er nog wat van op, dacht ik. De reisleidster begon met wat algemene waarschuwingen. Niet te lang in de zon, veel water drinken, muggenshit gebruiken. Check. Zouden de gasten zich niet een beetje bemoederd voelen, vroeg ik me af. Zou ik wel hebben. Iedereen luisterde geïnteresseerd. Niet dus.

Ze vertelde over de shuttlebusjes die af en aan rijden naar de supermarkt, naar de restaurants (Argentijns, Italiaans, Steengrillen, heel druk tussen zes en zeven) en naar Willemstad. ‘Maar eigenlijk hoef je het resort hier niet af. Alles is hier.’ Een zucht van opluchting ging door de groep. Of misschien dacht ik dat te zien.

Ik hoorde haar niets vertellen over de duizendpoten, de gewapende overvallen of vliegende kakkerlakken.

Best relaxt, zo’n resort en zo’n dame die je altijd kan bellen. Ik dacht aan Linda die helemaal alleen hier naartoe kwam. Haar eerste huis was er één waarbij de woonkamer eigenlijk buiten was en de douche bewoond werd door spinnen en salamanders. Ze kwam zonder plan, had na een avond in de kroeg haar huur opgezegd en een ticket geboekt. Je moet het maar durven. Zij had geen reisleidster die ze dag en nacht kon bellen. En geen resort. Wat een bikkel. Het leven hier is niet makkelijk. Ja, zon, strand, happy hour. En dat maakt een hoop goed volgens Linda.

Na minstens 20 minuten in de weer te zijn geweest met factor 30 (zelf je rug insmeren is ingewikkeld) plofte ik neer op het strandbedje. Kluun was uit, ik begon aan ‘De Verbouwing’ van Saskia Noort. Ik nam me voor in Nederland weer meer te gaan lezen en hoopte dat dit nou eens een vakantievoornemen was dat stand zou houden.

Ik keek naar de zee. Je kon er via een trapje in. Af en toe klonk er een enthousiast ‘wow kijk’ of een angstig ‘oh mijn god’ van de snorkelende toeristen. Linda had me verteld over de twee barrakuda’s die aan de kust woonden. Ik hou van de zee, maar eigenlijk niet zo om in te zwemmen. Sinds mijn Nivea strandbal tijdens een vakantie in Griekenland in een halve minuut kilometers ver de zeehorizon werd ingeslingerd, is dat een beetje over. Ik was 6 en de zee was me veel te sterk. Dat ik een paar jaar later Jaws zag, heeft niet echt geholpen.

Ik besloot om lekker op het droge te blijven en telde de muggenbulten op mijn benen. 14. Ik vond het best meevallen.

Na drie uur vonden ik en mijn bleke huid het welletjes. Ik reed terug naar mijn tijdelijke huis. In één keer, just saying. Onderweg haalde ik bij Mirjam Griffioen, kunstenares en vriendin van Linda, mijn kadootje voor Emily op. Ze woont in een prachtig bont (en blauw) geschilderd huis in Linda’s straat. Binnen hangt het vol met vrolijk gekleurde schilderijen. Er moet meer kleur in mijn wit met grijze huis, bedenk ik me. Als ze laat zien wat ze gemaakt heeft, ben ik ontroerd.

De rest van de dag liep ik wat rond door de buurt voor foto’s. En bezocht wat winkels in de hoop een rokje te vinden dat mijn mangosapincidentje goed kon maken. Mission impossible als je niet van panterprint houdt. Of een rokje wil dat je billen bedekt.

Na nog wat zon op het terras, loop ik terug naar Mundo Bizarre. Met mijn boek nestel ik me in de grote fauteuil en bestel wat te eten. Het is acht uur. ‘This song is about loef.’ Nog drie nachtjes (inmiddels twee).

Man met hamer

Gisteravond was ie daar ineens. Zonder waarschuwing. Al had ik hem wel aan kunnen zien komen. En ik had er wel een beetje rekening mee gehouden, maar een kleine aankondiging was leuk geweest.

Ik zit op het terras. Lees verder in Kluun. In het café wordt de ene klassieker na de ander ingezet door de Antilliaanse live zangeres. I will survive, daar eindigt ze mee.

Af en toe kijk ik op van mijn boek. Soms omdat er een auto luid toeterend voorbij komt. Dat kan hier zowel ‘je bent een lekker wijf’ als ‘pas op je krijgt geen voorrang’ als ‘pas op je krijgt wel voorrang’ als ‘check mijn coole auto’ en alles daar tussenin betekenen. Af en toe bekijk ik de mensen om me heen. Links naast mij twee Antilliaanse stelletjes. Ze hebben veel lol, de ‘dushi’s’ vliegen over tafel. Achter mij een stel stagiaires. Ze nemen de dag door, klagen over de afwezigheid van warm douchewater en proosten op de zon. Rechts naast mij een moeder met haar tienerdochter. De moeder gaat drinken bestellen bij de bar. Ze laat haar tasje op tafel liggen. Ik zie hoe haar dochter het tasje veilig onder haar stoel legt. De moeder drinkt een witte wijn, de dochter een cola met citroen.

Zonder dat ik het kan helpen schiet ik vol. Hoe vaak heb ik met mijn moeder op het terras gezeten? Ontelbaar. Waar hadden we het eigenlijk over? Jezus, waar hadden we het dan over?

Dus. Daar was ie. De man met de hamer kwam even buurten. Na een marathon van meer dan twee jaar, overlevend op het mantra ‘alles komt goed, ook als het niet goed komt’, besef ik me duizenden kilometers van huis dat sommige dingen niet goed komen. Mijn moeder is dood en dat blijft ze ook nog wel even.

De terrasmoeder kijkt onderzoekend naar me. Niet gek ook, ik zit in mijn eentje op een terras te huilen. Stom. Ik veeg mijn tranen weg en duik in mijn boek. Zogenaamd. Als alibi om te bedenken waar we het over hadden, mijn moeder en ik. Op het terras. Over nieuwe aankopen, herinner ik me. Over mijn werk, haar bedrijf. Alle ins en outs van alle zusjes, tantes en vrienden. Af en toe een beetje klagen over onze mannen. Mijn moeder was cool.

De terrasmoeder- en dochter naast mij staan op. Ze lopen bij hun tafel weg. De moeder wil rechtsaf. Haar dochter pakt haar bij de arm. ‘Nee mam, daar moeten we pas rechts.’ Ik moet er hard om lachen. Zo slecht als mijn richtingsgevoel is, dat van mijn moeder was nog slechter. Dus wist ik altijd de weg. En dat moet er precies hetzelfde hebben uitgezien als wat ik nu aanschouw.

Ik denk aan een berichtje dat mijn zusje vandaag stuurde. Ze was bij Emily geweest. ‘Volgens mij mist ze je wel, ze wil de hele tijd opgetild worden.’ Oei. ‘Maar ik heb gezegd dat de zon mama riep en daar ben je dichter bij de zon!’ De schat. Later zal ik wel eens uitleggen dat het mama was die de zon riep. Dat mama even moest bijkomen van die marathon. Deze man met de hamer was even nodig. Maar ik neem hem niet mee het vliegtuig in. Hij blijft mooi hier.

Met mijn ogen dicht luister ik naar het gedushi van mijn buren. Ik neem me voor om, als Emily ouder is, haar mee te nemen naar deze zon. Met z’n tweetjes. Dan bestel ik de drankjes en wijst zij de weg.

Zo’n dag

…dat je beter in je bed kan blijven liggen. Die heb je ook hier. Ik althans.

Het begon al niet vlekkeloos toen ik vanochtend bij een kraampje op straat een mangosmoothie bestelde. Twee stappen en van top tot teen onder de gele smurrie. Sommigen weten dat ik in 15 minuten mijn koffer heb gepakt. Ik kan je zeggen dat daar niet heel veel kleren in zaten. Ik weet nu al dat de mango met melk er niet uitgaat. De Antilliaanse beveiliger vindt het maar wat amusant. Dat is het eigenlijk ook wel.

De rest van de ochtend hang ik bij Saint Tropez. Als ik maar gewoon blijf zitten, kan er ook niet zoveel misgaan. Behalve dan vergeten muggenshit op te smeren. Mijn benen worden steeds gespikkelder. Oh ja en ik ben de antiprikshit ook vergeten.

Dan maar muziek, dat leidt af van de jeuk. Een tijdje lig ik zo in de schaduw. De schaduw ja. Vandaag is zo’n dag dat ik genadeloos verbrand, schat ik zo in.

In de middag wil ik naar Porto Marie. Ok. Geen idee hoe ik moet rijden. Ik bekijk de kaart. Zandweggetjes. Geen paniek. Had Linda me al voor gewaarschuwd. Bij Mundo Bizarre vraag ik voor de zekerheid de weg. Ze zitten met z’n drieën buiten. De barkeeper, de chef en nog een jongen. Alledrie kijken ze me aan alsof ik gek ben geworden. ‘Ga jij in je eentje naar Porto Marie?’ Ok, niet op gerekend. ‘Kan dat niet dan?’ Het antwoord is resoluut: nee. Niet als je daar niet bekend bent, niet als je ook maar even laat zien dat je de weg niet kent, niet als je verkeerd rijdt en in een buurt terecht komt waar zelfs de politie niet wil komen. Niet aan die kant van het eiland. Ik slik. Ik neig, uit gewoonte, naar een ‘ja maar’. Ze zien het. ‘We vinden straks alleen nog maar je zwarte jurkje terug.’ Point taken. ‘Ga maar naar Mambo, dat is hier rechtdoor en dan aan je rechterhand.’ Goed idee, dat ga ik doen. Ik kijk naar mijn auto die zwaar ingeklemd staat tussen twee andere auto’s. De barkeeper vertelt me hoever ik naar achter kan. De andere twee gaan er eens even goed voor zitten. Binnen een halve minuut ben ik uitgeparkeerd. For the record.

Uiteraard rij ik Mambo Beach vijf keer voorbij. Goed, gevonden. Heerlijk. Zon, strandbedje, zonnebrand, muggenshit, boekje (Kluun, Haantjes, hilarisch).

Na drie uur wil ik terug. Het is rustig op de parkeerplaats, op wat verdachte personen na. Er staan zo’n 30 auto’s. Als je alleen reist moet je vaak je ‘ik weet precies waar ik mee bezig ben’ gezicht op zetten. Zo ook nu. Ik heb geen idee welke auto van mij is. Zilver. Er vallen 20 auto’s af. Zo nonchalant mogelijk loop ik de parkeerplaats op. Ik druk op het ‘open deuren’ knopje aan mijn sleutelbos. Er gebeurt niets. Waarom, echt, zitten er 4 fokking knopjes op, vraag ik me af. Ik druk op het goede knopje. Er klinkt een piep. 100 meter verderop, dat wel. Check, auto gevonden. Ik weet waar ik mee bezig ben, ik val niet op, ik ben de coolness zelve. Zonnebril op, tas op passagiersstoel, auto starten. Alarm. What the fuck. Alarm??? So much voor niet opvallen en weten waar je mee bezig bent. Ok geen paniek. Ik weet hoe dit uit moet. Knopje, pauze, knopje. Uit. Nog een keer starten. Weer alarm. Nee Minke, goed bezig, bijna onzichtbaar. Knopje, pauze, knopje. Starten. Hallelujah. Het werkt.

Ok, chill, nu weet ik waar ik mee bezig ben. Rijden. Links af, dan alleen maar rechtdoor. Na een paar honderd meter kan ik niet meer rechtdoor. Ik moet rechts. Ik rij door prachtige straten met gekleurde huizen en kerken. Even overweeg ik te stoppen voor foto’s, maar denk aan de woorden over alleen een zwart jurkje terugvinden. Gewoon blijven rijden bedenk ik. Geen idee waar ik ben, tot ik een bekende rotonde zie. Ik snij minstens vijf auto’s af (ik hing niet genoeg achterover), maar het lukt. Ik ben terug.

Nadat ik me omgekleed heb, ga ik wat eten op het Wilhelminaplein. Onderweg laat ik mijn iPod vallen en waait mijn rokje op terwijl ik langs een bomvol terras loop. Karma was nog niet klaar met mij. Ik plof neer, bestel een witte wijn en een Stoofpotje volgens Antilliaans recept. Toch maar gedaan én gered allemaal. Het is geweldig, alleen op vakantie, maar wel avontuurlijk :).

Morgen ga ik Linda naar haar werk brengen en dan naar Zanzibar. Dat kon, volgens haar. Nieuw avontuur. Voor nu eerst nog maar een wijntje.

Curaçao

Wat een overgang van rennen en vliegen in een nat en koud Nederland. Nou ja, dat vliegen bleef er een beetje in. 10,5 uur om precies te zijn. Lang leve de iPad, echt. Niet alleen omdat ik me met een beetje muziek af kon sluiten van de pogingen van mijn buurman slash new BFF om mijn telefoonnummer te bemachtigen. Ook omdat het entertainmentsysteem van Arke Fly nou niet bepaald de bom was.

Maar goed, na bijna een etmaal kwam ik enigszins verfromfraaid aan op tropisch curacao. Goed. Douane. Pinnen. Taxi. De norse taxichauffeur had geen zin, dat was duidelijk. En hij vroeg veel te veel geld, dat was ook heel duidelijk. Ach, vakantie, moe, laat maar. Op naar restaurant Mundo Bizarre waar Linda op me wachtte.

Linda bestelde Polar voor me, een tropisch biertje. We aten inktvis, gamba’s en vlees waarvan ik nog steeds hoop dat het geen leguaan was. Ze vertelde over haar ervaringen in 11 maanden curacao. Slepende immigratieprocedures, dagjes shoppen op Venezuela (10 bikini’s voor een tientje), feesten, dat het een kostbaar leven is op dit eiland.

Ze vertelt me over de stroom die je bij de benzinepomp moet kopen. Op een metertje zie je hoeveel je nog hebt, bij 5kw moet je nieuwe halen (staat nu op 8). Dat altijd wel iets niet werkt: of de stroom valt uit, of het water, of het internet. En als ze in het laatste geval belt met de internetcompany, kunnen ze haar niet helpen omdat zij ook geen internet hebben.

Ze onderbreekt haar verhaal omdat ze wil dat ik me inspray met antimuggenspul. ‘Anders krijg je dengue en dat is de hel.’ Ok. Geen paniek. Mijn struisvogelpolitiek tijdens de (non-) voorbereiding van deze reis lijkt niet meer houdbaar. ‘Ja daar kun je dood aan gaan, maar hoeft niet.’ Not helping. Ik smeer me van top tot teen in met zeer giftig ruikende insectenlotion. Check. Ontspan. ‘Oh en als je een duizenpoot ziet, oppassen. Ze zijn giftig. Direct doodmaken en oppassen want ze zijn altijd met z’n tweeën.’ Adem in, adem uit. ‘Gelukkig zijn de kakkerlakken allemaal verdronken tijdens de orkaan van een maand geleden.’ Slik. Orkaan? Linda vertelt over orkaan Thomas die een weekend lang aangekondigd werd maar niet kwam. Tot maandag toen niemand hem meer had verwacht. Ze woont op de begane grond, haar hele huis stond blank. Haar auto dreef de straat uit. Vrienden van haar waren onderweg en moesten in hun auto slapen. Wegen spoelden weg, er vielen 3 doden. Ik ben er stil van. De volgende ochtend was het rustig. Ze wilde naar immigratie om haar ‘verklaring van rechtswege’ te halen. Dat was al 36 keer uitgesteld. Maar immigratie was er niet meer. de weg er naartoe ook niet.

Inmiddels waren we toe aan ons vierde biertje en begon mijn 24-uur wakker zijn er wat in te hakken. We besloten naar bed te gaan. ‘Oh ja, wel de deur op slot als je binnen bent, laatst probeerde iemand in te breken terwijl ik thuis was.’ ‘En nog 1 ding: ‘s avonds niet alleen over straat hoor, mijn vriendin is laatst overvallen. Gewapend. En oh de jazzclub hier in de straat ook.’ Sweet dreams.

De volgende ochtend werd ik om half zes wakker. De verhalen van de avond ervoor leken ver weg. In het donker smste ik naar huis. Hoe het met Emily was? Gelukkig alles goed. Ik besloot maar niks te zeggen over de enge verhalen. Komt goed, Minke, komt goed.

Langzaam kwam de zon op. Heerlijk. We dronken koffie bij Mundo Bizarre en de ene na de andere Bevriende Nederlander schoof aan. Wat ik deed in Nl? Consultant, iets met online. Oh, klonk saai. Na een half uur durend gesprek over social media werd ik echter benoemd tot coolsultant. Score. Maar het leek een beetje teveel op werk. Op naar het strand. Eerst langs het Hilton om mijn auto op te halen. Linda brengt me er heen in haar Chevrolet. In de bekertjeshouder staat een flesje verlaten Corona. ‘ja, je mag hier eigenlijk niet rijden met drank op, maar ze hebben geen alcoholcontroles dus iedereen doet het.’ Ok. Ze vertelt hoe ze laatst werd aangehouden. Of ze ook had gedronken, want dan gaven ze haar wel even een lift. Nogmaals: ok.

Linda’s auto is hilarisch. Ik vraag of ze ook APK hebben. ‘jazeker, een mannetje loopt een rondje om de auto en checkt of er 4 wielen onder zitten. Vervolgens rijdt hij 10 meter, remt en controleert de ruitenwissers.’ Geruststellende gedachte. Haar auto heeft APK tot 2014. Ik ben bang dat ie dat niet gaat redden.

We halen mijn auto op. Die is er, voor zover ik kan inschatten, beter aan toe. Ik rij achter Linda aan naar Hook’s Hut. Ik ben te herkennen aan mijn richtingaanwijzers, want ben echt de enige die ze gebruikt. Orkaan Thomas heeft een paar leuke uitdagingen in de vorm van enorme gaten in de weg achtergelaten. Dat ging net goed. Zou wel gênant zijn, bedenk ik me. Dat je nog geen 10 minuten nadat je een auto gehuurd hebt al de wegenwacht moet bellen.

En dan….de zee. Het witte strand. Een frozen limoensap. Ik loop naar de zee en daar is ie: ontspanning. Heerlijk. Een vriend van Linda sluit aan. Hij woont hier al 8 jaar. Hij vertelt verhalen in dezelfde categorie als Linda. ‘Er is maar 1 ding op dit eiland dat op tijd begint en op tijd eindigt: happy hour.’ Ik kijk naar de laaghangende zon en denk: dit is perfect zo. Laat dat Happy Hour maar beginnen.’