De Keuringsdienst van Kinderen

Omdat ik iets te laat ben weggegaan van huis, kom ik bezweet en gehaast binnen binnen bij het consultatiebureau. In mijn ene hand mijn tas, in mijn andere hand een plastic zak met een luier, doekjes en een grote handdoek voor Emily. Ze hebben het verbouwd. Het is groter en lichter dan de vorige keer dat ik er was. En er hangt minder gymzaalkleedkamerlucht. Ik vind het een verbetering.

Het is druk. Er staan vier moeders bij de aankleedkussens hun verse baby’s aan- en uit te kleden. Twee baby’s huilen. Zo’n pasgeborene huiltje. Dwingend en onontkoombaar.
Emily duikt op de lego en ik duik in mijn tas, op zoek naar het groeiboekje en de zorgvuldig ingevulde ‘wat kan je kind allemaal’-enquête. ‘De dokter loopt iets uit’ zegt de receptioniste zonder op te kijken van haar scherm als ik haar het boekje kom brengen. ‘Hoeveel precies?’ vraag ik. ‘Tja. Ietsje.’ ‘Tja’ zeg ik terug.

Emily racet inmiddels op een brak fietsje door de ruimte en ik ga maar op de bank zitten. Er zit al een moeder. Ik groet. Ze kijkt me strak aan. Ze draagt een zonnebril. Het model met lichtbruine, kleine ronde glaasjes doet me aan John Lennon denken. Ze ziet er niet heel verzorgd uit. Ze is mager, vooral in haar gezicht en haar haren hangen slap en vettig. Ze mist een tand. Ik voel me een beetje ongemakkelijk bij haar indringende blik en probeer wat ijs te breken door vriendelijk te lachen. ‘Is dat jouw kleine’ vraagt ze. Ik kan me niet voorstellen dat er mensen zijn die vrijwillig met andermans kind naar de periodieke kinderkeuring gaan, dus ik snap de vraag niet helemaal. Ik antwoord maar gewoon bevestigend. ‘En is dat jouw dochtertje’ stel ik beleefd een wedervraag. ‘Ja. Dat is mijn jongste.’ Ze vertelt dat ze drie kinderen heeft. En nee, dat is helemaal niet zo zwaar. Haar vriend is ook thuis en die helpt goed, dus het valt best mee. ‘Jij hebt er zeker maar één’? ‘Ja, ik heb er één.’ ‘Het lijkt wel alsof je in de catering werkt met dat rokje.’ Ik lach. ‘Wat dacht je, ik moet wel een beetje netjes voor de dag komen hier?’ Ik lach weer. ‘Ik moet zo nog naar mijn werk. Vandaar.’ ‘Oh ja? Werk jij dan?’ Verbazing bij ons allebei en het gesprek valt even stil. Onze dochters pakken elkaars speelgoed af. Dat blijkt een beter gespreksonderwerp.

Na drie kwartier mag ik Emily uitkleden voor het meet- en weegfestijn. 15 kilo, 94 centimeter en ze werkt prachtig mee. Weer een kwartier later zijn we aan de beurt. Een uur uitloop. Ietsje. ‘Emily, kom maar schat, we zijn aan de beurt.’ Emily is nog druk met koken in een mini-pannetje op een mini-keukentje. ‘Lieverd, kom je?’ Emily reageert niet echt, maar dat ben ik wel gewend. Gewoon negeren als ze iets van je willen, misschien gaan ze wel weg. De receptioniste vind het echter te lang duren. Ze pakt Emily bij haar hand en trekt haar hardhandig mee richting spreekkamer. ‘Ho, ho’ roep ik. ‘Laat mij maar.’ Ik vind het nogal asociaal eigenlijk, maar de dokter staat al klaar. We gaan naar binnen.

De arts ken ik nog van eerdere keren. Een stuk kleiner dan ik, kort zwart haar. Ze spreekt gebrekkig Nederlands en ik vind haar niet bijzonder sympathiek. Nog voor we zitten, zet ze een aantal blokjes neer voor Emily. ‘Maak maar een toren’ zegt ze streng. Emily maakt een toren. Dat is niet zomaar iets, een toren bouwen. Dat doe je met beleid. Als je de steentjes namelijk scheef stapelt, dan kan de toren instorten. Dat weet iedereen. En dat weet Emily ook. Dus ze zet de blokjes met veel precisie en geduld recht op elkaar. Ik vind het schattig.

Maar ja, de arts heeft haast. Want ze is een ietsje uitgelopen. Dus precisie en geduld zijn even niet op hun plaats. ‘Laat los, Emily. Laat het blokje los. Volgende nu.’ Ze zegt het op een dwingende toon die ik zelf alleen gebruik als er met een stift op mijn nieuwe spijkerbroek wordt getekend. Ik voel me er niet prettig bij, maar Emily gaat onbewogen verder. In haar eigen tempo.

Dan is ‘popje’ aan de beurt. Handen, voeten, haren en buik moeten aangewezen worden. Met dezelfde concentratie als bij de toren stapelt Emily de blokjes nu op popje. Met dezelfde commanderende toon probeert de arts Emily zover te krijgen dat ze doet wat er wordt ‘gevraagd’. Emily stopt even met het stapelen en kijkt me aan. ‘Toe maar schat, luister maar even naar die mevrouw’ zeg ik. Maar ik meen er niks van. Van mij hoeft ze niet te luisteren. Ik weet wel dat Emily de opdracht prima kan uitvoeren. Maar ja, je wil natuurlijk geen aantekening in het keuringsrapport. ‘Kind kan buik pop niet aanwijzen’ of: ‘kind heeft neiging tot dwangmatigheid’ of welke bizarre conclusies deze ex-legerarts ook maar gaat trekken. Wat er in het keuringsrapport staat is waar. En wie weet waar dat rapport weer opduikt.

Dan is het tijd voor een lichamelijk onderzoek. Emily moet liggen en haar luier af. Emily wil niet liggen, want ze was net een beetje op dreef met het popje. Dus ze stribbelt wat tegen. ‘Schat, blijf maar even liggen. Die mevrouw gaat even tussen je beentjes kijken.’ Emily kijkt me angstig aan. Want ‘die mevrouw’ wacht niet tot Emily weet wat er gaat gebeuren. ‘Die mevrouw’ doet het gewoon. Snel en zonder voorbereiding.

‘Dapper ding’ zeg ik tegen haar. ‘Wat heb je het goed gedaan.’ Mijn maag knijpt zich samen. Ik voel met de lafste moeder van de wereld.

Waar ik had moeten ingrijpen toen de arts mijn, maar vooral Emily’s grenzen, niet zachtzinnig overschreed, stelde ik mijn Emily gerust en spoorde haar juist aan goed te luisteren. Waar Emily heel goed begreep dat er helemaal niks van klopte, zei ik dat het allemaal goed was. Ik beantwoordde zelfs nog een heel vragenvuur over aantallen woordjes, eten, drinken en zindelijkheid. En keek met belangstelling naar de groeigrafiek. Ik zei niet dat de commanderende toon ongepast was. Ik zei ook niet dat de haast niet mijn probleem was en al helemaal niet die van Emily. En ik zei niet dat ze maar eens even rustig aan moest doen met mijn kind.

In de auto terug jammert Emily op de achterbank. Als we naar de creche wandelen, jammert ze door. Ik til haar op, druk haar stevig tegen me aan, zoen haar op haar wang. ‘Lieverd, wat hier gebeurde sloeg nergens op. En mama zei niks. En dat was heel dom. En dat gebeurt niet weer.’
Ik denk niet dat ze begrijpt wat ik zeg, maar ze stopt met jammeren en kijkt me aan. Ik krijg een kus.

Ik ben de grensbewaakster van mijn dochter zolang ze dat nog niet zelf kan. En om haar te leren hoe het moet, hoor ik het goede voorbeeld geven. Ik vond dit verre van het goede voorbeeld.

Terwijl ik terug loop naar de auto, bel ik mijn huisarts. Ik vraag hem de keuringsdiensten over te nemen. Daarna bel ik het bureau en deel ze mee dat wij niet meer komen. Ze klinken niet heel verbaasd.

De Keuringsdienst van Kinderen. Ik vind het goed dat ze bestaan. En ik geloof echt dat veel ouders en hun kinderen er baat bij hebben. Maar ik doe er niet meer aan mee. Mijn Emily stapelt prachtige torentjes. Ze is goed gezond, wijs en grappig. Dat hoeft niet in een rapport en dat hoeft voor mij niet meer getoetst. Al helemaal niet op deze manier.

Klaar!

Emily zit in haar kinderstoel bij het aanrecht terwijl ik al billenschuddend een paprika in kleine stukjes snij. Ik heb haar papier en een paar stiften gegeven in de hoop dat ze de kooksessie zonder teveel gejengel doorkomt. Ter verhoging van de sfeer schalt “The Asteroids Galaxy Tour” door de boxen. Vandaar ook het billenschudden.

De stiften bieden precies genoeg afleiding voor het snijden van die paprika en een klein tomaatje. Er staat nog geen pan op het vuur als Emily met een gedecideerd gebaar alle tekenaccessoires op de grond zwaait. Probleem. Ik weiger te zwichten voor het Studio 100 terrorisme in de vorm van de Bumba-op-de-iPad. Vandaag dan. Dat schudt maar lastig billen en ik vond het eigenlijk wel gezellig zo.

Met veel omhaal laat ik Emily zien hoe dat koken eigenlijk werkt. “Kijk Em, nu doe ik water in de pan. Kijk schat, nu doe ik dit vuurtje aan, oooooooh grappig he? Zooooooo pannetje op het vuurtje. Gaan we nu de noodels zoeken.” Emily vindt er niks aan. Ik duik de overvolle voorraadla in en benoem alles wat ik tegenkom alsof het Grote Schatten zijn. Geen succes. “Uit, uit!” Ze wil uit de stoel. Uit de stoel betekent dingen doen waardoor mama geheid de kip aan laat branden. En het niet laten aanbranden van kip is voor mama al een hele uitdaging. Het “uit, uit” wordt luider.

De kip moet in de pan. “Emily, nu gaan we olie in de pan doen.” De koekenpan is inmiddels gloeiendheet. “O-lie! Olie, olie! Olie, olie! Olie, olie, o-lie!!” zingschreeuw ik. Op de melodie van No limit van 2 Unlimited. U kent hem nog wel. Zelf vind ik het best grappig gevonden. Ik improviseer er een Afrikaansachtige dans bij en giet de pan vol met olie. Emily zit me verbijsterd aan te kijken.

Tien tellen. Dan zie ik haar armpje de lucht in gaan. In een soort slow motion snijdt ze met haar vinger door door de lucht. De minivinger blijft op mij rusten. “KLAAR!” zegt ze streng. En hard. En ze kijkt er heel boos bij.

Nu kijk ik op mijn beurt verbijsterd naar haar. Ze herhaalt het nog een keer. Terwijl de olie begint te koken, staren we naar elkaar en weten we allebei niet of het nou eigenlijk grappig is of helemaal niet. Het liedje was in ieder geval niet grappig. Dat is duidelijk. Emily rent de rest van de kooksessie met stiften door de kamer.

De dagen daarna doet ze het vaker. Dat “KLAAR!”. Een paar keer zelfs gevolgd door een “TSSSSK” of “SSSSST” en bijbehorend arrogant handgebaar. Als ik haar te vaak vraag om nog een hapje eten te nemen, of als er een vrouw in de weg loopt in de supermarkt. Het kaaaaan natuuuuuurlijk eeeeeeecht niet enzo, maar ik vind het stiekem toch vreselijk grappig.

En eigenlijk is het ook wel een soort van jaloersmakend. Totaal niet gehinderd door sociaal wenselijke gedragingen of welke definitie van fatsoen ook, schreeuwt Emily haar grenzen rond. Kan haar het schelen. Wie doet haar wat? Het lijkt me nog best wel gezond ook.

Misschien moet ik het zelf  wat vaker doen. Heel hard “KLAAR!” met een bijbehorend dramatisch armgebaar. Wie doet me wat?

Vakantie Jordanië? Echt doen. (deel 4/4)

De ochtend van vertrek uit Kempinski was druk. Er waren nog vier zwembaden waar we niet in hadden gezwommen. En er moest natuurlijk uitgebreid ontbeten worden. In tegenstelling tot de eerdere hotels, waren er in Kempinski veel ‘local’ gasten. We zaten tegenover een grote ronde tafel waar vijf Jordaanse meisjes aanschoven. Twee waren helemaal bedekt. Burka style. De andere drie droegen alleen een hoofddoek. Ze dronken koffie en liepen om de beurt naar het cereal station voor yoghurt met fruit. Na het ontbijt haalden ze allemaal een iPad (2) uit hun Pradatas. Omdat ik niets verstond, mijn Arabisch is toch wat beperkt, kon ik niet goed inschatten waar de geanimeerde gesprekken over gingen. Zo van een afstandje had het een hoog zakenvrouwen gehalte. En ik schaam me er eigenlijk voor dat ik me er toch een beetje over verwonderde. Kennelijk is mijn open mind ook niet geheel vooroordeel-vrij.

Na het ontbijt was het zwemspullen aan en gaan. Twee roze zwemvleugeltjes spetterden de hele ochtend in het perfect-op-temperatuur-water van de vier overgebleven zwembaden. Zelfs de Dode Zee werd verkend. Tot aan de knietjes. Daar stond ze. Anderhalf jaar. Als versteend te kijken naar zoveel water en hardop lachend om mama met haar Dode Zee moddergezicht. Tot ze in haar oogjes wreef. Toen was het feestje voorbij.

Een beetje weemoedig belden we later de receptie. Of Achmed 1, 2 of 3 ons wilde komen halen om uit te checken. Wij wilden helemaal niet uitchecken, maar na ruim beraad hadden we besloten dat, hoe verleidelijk ook, de rest van de week Kempinski geen optie was. En dat lag dan weer aan de grote pinpascrisis. Maar daar gingen we ons niet druk om maken. Wat dan, was de grote vraag. Er stonden nog een boel dingen op ons lijstje. Woestijn, kameel, Amman, mozaïek, hamam. We hielden nog een tijdje vol dat we dat echt nog wilden doen. De realiteit was echter dat we een beetje lui waren geworden. Zo’n bedje aan het zwembad en die uberblije zwemvleugeltjes, dat hakte er best in na een jaar hard werken. ‘Gaan we nog een keer terug?’ ‘Ja, dat doen we.’ ‘Mooi. Dan blijven we voor nu even lui.’

En zo reden we terug naar Aqaba. Met nog een beetje extra aandacht voor het prachtige landschap. Naar een nieuw resort met ook best veel sterren. Daar luierden we de rest van de vakantie ongestoord onder de felle zon.

De terugreis verliep wat minder lui. Eerst dacht ik dat ik een zonnesteek had opgelopen toen ik de avond voor vertrek wat rillerig was. Al snel constateerde ik zelf ‘gewoon’ hevige koorts en iets longontstekingachtigs. Ik had meer koorts dan dat het warm was en er was niet tegen te airconditionen. De volgende dag was vroeg richting vliegveld. Rillend en zwetend (ook ijlend, zo hoorde ik later) zat ik in de taxi. Als we maar ingecheckt zouden zijn, dan zou het vast beter gaan.

Eerst een security check. Waar mijn man door de metaaldetector ging en onze tassen door de röntgen, moesten Emily en ik een apart hokje in. Voor vrouwen. Het was er donker, er stond een bank en een mini-televisie. Een kleine, vriendelijke vrouw gebaarde mijn armen opzij. Ze fouilleerde snel en geroutineerd. Emily vond het eng. Ik stiekem ook wel een beetje. Het was zo’n hokje waar je in de film niet snel meer uit komt. Wij gelukkig wel.

De manager van het vliegveld hielp ons met de rest van de procedure. Paspoortcontrole, inchecken, belasting. Belasting. ‘So now you pay sixty dinar to that lady.’ Daar verdween mijn koortsmist uit mijn hoofd. Wij wisten dat niet. En de passagiers om ons heen ook niet. Bovenal: wij hadden geen sixty. Wij hadden thirty. En Euro’s. En Dollars. En een acht niet werkende pinpassen. En één soms werkende credit card. Wij hadden een probleem.

‘No taxes, no travel.’ De manager zei het vriendelijk, maar beslist. ‘I need an ATM’ zei ik. ‘No ATM. I can change for you.’ Ik riep naar mijn man, die om onduidelijke redenen juist nu naar de toiletten zocht, dat hij zijn portomonnee leeg moest maken. Ik deed hetzelfde. Emily zette dramatisch gejengel in waar ik voor het eerst ooit blij mee was. De beveiligingsmannen probeerden haar te sussen. Dat was goed nieuws.

We kwamen vijftien Euro tekort. Ik had een idee. ‘Er stonden Nederlanders naast ons net, zoek ze!’ Ik gebaarde er wild bij. Emily’s gehuil zwol aan. Het was echt net een film.

Het werd nog filmischer toen bleek dat onze Nederlandse vrienden net aan de beurt waren voor hun laatste paspoortcontrole. Ik zag mijn man driftig praten en naar ons wijzen. Koortsige vrouw, meer huilend dan lachend met rood aangelopen kind in buggy. Twee beveiligers en een vliegveldmanager er omheen.
Ik zag de jongen zijn portomonnee pakken. Ik lachte vriendelijk. En hoorde in gedachten zo’n vriendelijk strijkkoormuziekje aanzwellen.

Met de vijftien Euro van deze aardige Nederlanders was ons valutapakketje compleet. De vliegveldmanager, hij zei toen dat het heel veel vaak gebeurde dat mensen het niet weten, ging voor ons wisselen. Even later hadden we sixty. We mochten vliegen. De volgende ochtend vond mijn man trouwens dertig dinar in zijn broekzak. Daar had hij niet gezocht.

In het vliegtuig stortte ik volledig in. De vrouw die naast me kwam zitten raakte in een lastig gesprek met haar zoon. Ze zaten niet naast elkaar en dat was wel zo beloofd. De jongen van een jaar of elf zat verdrietig in zijn stoel. ‘Ik ga daar wel zitten’ zei ik tegen de moeder. ‘Maar je dochter dan?’ ‘Die zit bij papa op schoot, dat gaat prima.’ De jongen was blij. Hij bleek autistisch te zijn en kon niet zo goed tegen onverwachte veranderingen. Hij had gezwommen met dolfijnen in Israel. Hij tekende met Emily. Ik droomde vier uur lang koortsachtig over dolfijnen, belastingen en hokjes waar ik niet meer uitkwam. Het was geen feestje, deze terugreis.

De vakantie echter, dat was wel een feestje. Daarom nog even dit:

Waarom Jordanië?
‘Waarom daarheen?’ werd me veel gevraagd als ik zei dat ik naar Jordanië ging. Het antwoord was dat het me mooi leek. Een paar jaar eerder stond ik bij de Dode Zee aan de Israël kant en werd er gewezen naar de overkant. Jordanië. ‘Dat is ook echt prachtig. Ga een keer.’

Bij het oriënteren op een zomervakantie, kwam het aantal keer voorbij. Net als eilandhoppen in Griekenland (maar al een keer gedaan), chillen in Portugal (niets mis mee) en kamperen in Frankrijk (ik kampeer niet, maar mijn man probeert het ieder jaar weer). Jordanië kwam steeds weer terug als meest inspirerende optie. Verschillende verhalen bevestigden dat het heel veilig was, erg gastvrij en veel te mooi om niet gezien te hebben. Dus we gingen.

Reisopties
Er zijn verschillende organisaties die rondreizen aanbieden. Bijvoorbeeld Koning Aap of Expeditie Kroost en Co (gespecialiseerd in reizen met kinderen). Soms in groepsverband, soms individueel (al dan niet in combinatie met een privé chauffeur).

Wij hebben de reis uiteindelijk zelf geregeld. Een los ticket via Arke Fly en hotels via Booking.com. De eerste overnachtingen hadden we al geboekt, maar ter plaatse is het heel makkelijk om overnachtingen te regelen via internet. De huurauto ook via internet, maar die maatschappij raad ik niet per se aan ;). Dat we het zelf regelden was omdat het ons wat meer vrijheid bood om ons eigen programma samen te stellen en te wijzigen waar nodig.

Hoe lang?
Het was onze eerste vakantie met Emily en we wisten niet hoe ze zou reageren op het vliegen, de temperatuur en niet thuis zijn. De Arke Fly vluchten gaan alleen op zaterdag, dus het was of 1 week of 2 week. We kozen om bovenstaande voor een week. Achteraf bleek dit veel te kort. Emily deed het fantastisch en er was nog genoeg te zien en te doen. Ik zou dus aanraden om twee week of langer te gaan :).

En met een kind?
Ja. Met een kind. Zeker. Jordanië is heel erg gastvrij, veilig en ze zijn dol op kinderen. Emily trok veel aandacht met haar blonde koppie. ‘Waarom heeft dat kindje geel haar?’ vroeg een Arabische tweejarige aan zijn vader :).
Het was warm, maar Emily leek daar weinig last van te hebben. Dit is natuurlijk per kind verschillend. Vanzelfsprekend is het heel belangrijk om constant te smeren, zonnehoedjes te gebruiken en veel te laten drinken. Emily had voor Jordanië geen inentingen nodig (wij trouwens ook niet).

Qua eten hebben we ‘op safe’ gespeeld en zelf alles meegenomen voor haar. Gewoon kant en klaar maaltijden, van die fruitsmoothies en tussendoorreepjes. In elk restaurant waar we zijn geweest, warmden ze met liefde de maaltijd op in de magnetron. Denk er wel aan dat er geen varkensvlees in zit, of kies alles zonder vlees. We hebben zelf overigens alles gegeten en dat ging prima.

Maar dan moet je toch een hoofddoek op?
Nou, nee. Dat hoeft niet. Maar een beetje bedekt over straat, dat is wel zo respectvol. Er gebeurt niet zoveel als je wat bloter gekleed bent (vooral in Aqaba waar veel toeristen dat toch doen), maar het is niet echt de bedoeling. Ik zorgde er voor dat mijn armen en benen bedekt waren. Korte mouwen had ik wel als we onderweg waren, maar dan had ik een sjaal bij me voor de tussenstops.
In de besloten resorts werd er wel gezwommen in badpak (geen bikini). Ik liet mijn eigen zwemoutfit afhangen van wat er voor de rest rondzwom.

Echt doen dus?
Ja. Ik zou het doen. Het is een prachtig land. Ik zou niet weten waarom niet. Het moet je wel trekken, natuurlijk. En dat geldt niet voor iedereen. Maar als je nieuwsgierig bent, dan zeker gaan. En als je nog twijfelt, dan mail je maar. :)

Vakantie Jordanië deel 3: I wish I had my shoes on.

‘In 100 meters, turn left.’ Mijn man rijdt rechtdoor. ‘In 50 meters, turn left.’ Weer rechtdoor. ‘Ehm. Waarom negeren we de navigatiemevrouw? Of eigenlijk, waarom negeer jij de navigatiemevrouw?’ ‘Voor mijn gevoel moeten we de andere kant op.’ Ok. Dit wordt weer zo’n tomtomdiscussie. ‘Voor jouw gevoel was het ook maar een uur naar de Dode Zee. Volgens de rest van de wereld 3 uur.’ Mijn man heeft een bijna feilloos oriëntatievermogen. Zijn ingebouwde kompas laat hem vrijwel nooit in de steek. Behalve, gek genoeg, als hij tegen de navigatie gaat eigenwijzen. Het zorgde er al eens voor dat we te laat kwamen op een bruiloft, maar dat is een verboden onderwerp. ‘Even voor mijn beeld he’ zet ik de boel op scherp. ‘We betalen bijna 10 euro per dag voor deze navigatiemevrouw, toch?’ ‘Klopt.’ ‘Op jouw verzoek, he? ‘Klopt ook.’ Ik ben even stil. ‘Ik stel voor dat we de weg even vragen.’ ‘Hoeft niet’ is het korte antwoord. ‘Hoeft wel. Bruiloft.’ De auto wordt nogal dramatisch tot stilstand gebracht op de parkeerplaats van een restaurantje.

Tien minuten later rijden we op de goede weg, richting Amman. Estimated Time of Arrival Dode Zee: 19 uur. Het is hier vroeg donker, we maken wat vaart. We rijden door indrukwekkende woestijnlandschappen. Kleine wervelwindjes blazen zand rond. Dan gaan we vals plat omhoog. Met vol gas minderen we vaart. Vrachtwagens kruipen in slakkengang omhoog. Het berglandschap is al even indrukwekkend. Af en toe passeren we een verlaten check point.

In een dorpje stoppen we voor een meloen en wat tomaten voor Emily. Weer worden we door iedereen welkom geheten. Het is een enthousiast volk. Vanuit auto’s worden we betoeterd en bezwaaid.

De miscalculatie en de tomtomdiscussie liggen ver achter ons als we links de Dode Zee zien verschijnen. De rotsige kustlijn is wit uitgeslagen van het zout. ‘Hoe heet het hotel’ vraagt mijn man. ‘Oh ja, goed punt.’ Ik graaf in het dashboardkastje naar de boekingsbevestigingen. Uiteindelijk vind ik de goede. ‘Kempinski‘ zeg ik. We hadden het een paar week geleden geboekt. Ik vond het eigenlijk te duur, maar de rest van de overnachtingen was vrij budget, dus liet ik me over halen. Ik kon me niet goed meer herinneren wat voor een hotel het was. Behalve dus duur, maar dat waren ze eigenlijk allemaal aan de Dode Zee. We vonden wel dat we twee nachtjes luxe verdiend hadden. En dat was dat.

‘Ah hier is het al.’ Mijn man stuurt de auto abrupt naar links. We rijden de steile weg af naar beneden en worden staande gehouden door de portier. Hij vraagt om de boeking. En hij wil onze auto checken. Met een spiegel op een stokje en/of een metaaldetector loopt hij om de auto. We mogen doorrijden. Achter het imposante hek doemt een enorm complex op. Lichtbeige gebouwen tussen zorgvuldig onderhouden bomen. Veel groen, veel water. We rijden op aanwijzingen van het personeel in wit-met-kakikleurige gewaden naar de hoofdingang. Het schemert al. We parkeren voor de deur. Voor we iets tegen elkaar kunnen zeggen, wordt mijn deur geopend door een vriendelijke en niet onaantrekkelijke, ik mag dat best zeggen, Achmed. ‘Welcome madam.’ Shitshitshit. Ik kijk om me heen. De hoofdingang doet paleisachtig aan. Er staat beveiliging. Er staan auto’s waar ik met gemak een huis van kan kopen. De zandvlekken in mijn legging kleuren heel goed bij de outfit van Achmed. ‘Thank you. One minute, I don’t have shoes on’ leg ik Achmed uit. ‘We have slippers for you madam.’ Kennelijk zie ik eruit alsof ik überhaupt geen schoenen heb. ‘Well, I do have shoes. They’re just not on right now.’
Mijn man wordt ook uit de auto gelaten en maakt op verzoek de kofferbak open. Achmed 2 & 3 laden de bagage uit. Dit gaat een beetje snel allemaal. Mijn schoenen zitten onderin mijn tas. Ik word nerveus van de drie man personeel zoemend om de auto. Ik stap maar gewoon uit.
‘Valet parking’ fluister ik over de auto heen naar mijn man. ‘We moeten even alle spullen meenemen.’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Ze gaan de auto parkeren.’ Op de achterbank zit een smoezelige Emily met stickertjes in haar haar. Op de grond liggen een meloen en drie tomaten. Ik stop ze snel in een leeg plastic zakje. Vliegensvlug rapen we wat spullen bij elkaar. Ze worden allemaal overgenomen door Achmed 1, 2 en 3. Mijn man ruilt zijn autosleutel in voor een valet card en we worden naar de ingang geleid. Ik vervloek de zesduizend zandkorreltjes, mijn rare haar en mijn afbladderende roze nagellak. Maar vooral het feit dat ik geen schoenen draag.

De beveiligingsachmed vraagt hoe onze reis was. ‘Messy’ antwoord ik, meer verwijzend naar onze staat van zijn dan onze reis. We zien er waarschijnlijk uit alsof we in één ruk uit Holland zijn komen rijden. Ik lach maar heel vriendelijk steeds. Hopelijk zonder dat er ergens een verdwaald stukje lunch tussen mijn tanden zit. Ik besluit mijn zonnebril maar niet af te zetten. Daar kan het alleen maar slechter van worden.

Onze tassen worden geopend en we gaan door een metaaldetector. Ik vind de beveiliging wat pittig en vraag me af waarom. Op dat moment wandelt een oliesjeik, dat kan niet anders, vergezeld van vier beveiligers, gewapend, naar een Mercedes waar ik denk ik wel twee huizen van kan kopen.

Emily is er ondertussen vandoor. Even de beentjes strekken op de marmeren vloer moet ze gedacht hebben. Nou, dat kan. De lobby is gigantisch. En heel erg luxe.

We krijgen heerlijk ruikende warme doekjes aangereikt van een dienblad om ons op te frissen. Het lijkt me niet de bedoeling om er ook je oksels mee te doen, maar ik vind de verleiding groot. Terwijl mijn man meters maakt achter Emily aan, snel ik me naar de balie. Ik krijg een welkomstdrankje. Grapefruitsap of lemon juice. Ik ben wel toe aan Tequila inmiddels, maar grijp het sapje dankbaar aan.

Goed, even koppie erbij. Paspoorten. Die heb ik in zo’n vakje in mijn tas. Toch? Ja. Oh nee. Ze zijn niet in zo’n vakje. ‘Sorry, sorry, bit chaotic.’ Ik lach er maar een beetje dom bij. Mijn tas uitpakken op de balie is absoluut geen optie. Luiers, vieze luiers (geen prullenbak onderweg), tampons, een bruine banaan (vergeten), een half opgegeten biologische mueslireep (ook vergeten), zes lipglosses (en geen één op!) en twee zanderige gympen. Ik moet er net zo lang doorheen graven tot ik de paspoorten heb. Ik overhandig ze aan de geduldig wachtende balieachmed. Hij wil ook mijn credit card. Voor een autorisatie. Dat mag. Ik graaf weer door de zooi en vind de kaart. De bankproblemen van de afgelopen dagen in combinatie met het astronomisch hoge bedrag dat hij wil autoriseren (de kamerprijs plus keer drie, ik zeg u: vrij pittig), maakt dat ik wat nerveuzig op mijn blote voetjes dans. Gelukkig gaat het goed. Hij kijkt zelf ook een beetje verbaasd. Ik neem het hem niet kwalijk.

We krijgen een kaart mee van het resort. Er zijn vier restaurants waarvan het Italiaanse nu nog open. Er zijn vijf zwembaden en een babybad. Ontbijtbuffet is bij de Obelisk. Er is een kidsclub ‘to babysit Emily. Though she might need two.’ Ik krijg het allemaal maar half mee en hoop dat mijn man en zijn bijna feilloze navigatievermogen beter opletten. Emily speelt inmiddels met de kameel die ze van de baliemeneer kreeg.

Als we naar buiten lopen, blijken we naar onze kamer (of suite zoals ze het steeds noemen) te worden gebracht met een soort golfkarretje. ‘If you need to go somewhere, just dial zero. We will come to pick you up. It’s pretty big here.’ Het is inderdaad pretty big. Het ritje lobby-kamersuite duurt ruim tien minuten. We kijken onze ogen uit. Waar zijn we in godsnaam beland. We zijn geen mietjes als het gaat om luxe. Vijf sterren is niet voor het eerst. Maar dit is heel overweldigend. Helemaal na het, verder prima, vergane glorie hotel van de nacht ervoor.

Sweet suite
Bij de kamersuite aangekomen, doet de golfkarachmed de deur voor ons open. Er verschijnt een suite, inderdaad. Een zitgedeelte. Een kingkingsizebed (daar is vast een beter woord voor). Een inloopkast. Een badkamer met twee wasbakken, stortdouche, bad, toilet en bidet. Voor Emily een puntgaaf, kwijlvlekvrij bedje met Winnie the Pooh beddengoed. Er staat klassieke muziek op. De suite is voorgekoeld. Er zijn zoete lekkernijen en een goed gevulde minibar ‘free of charge’. Kersje op de taart is de ruime veranda en directe toegang naar het zwembad. Het zwembad op babyfoonafstand, that is.

We proberen niet te laten merken hoe idioot we het vinden, we staan er al zo gekleurd op. Mijn man geeft onze chauffeur een flinke fooi. Als de deur achter hem dichtvalt, staan we beduusd naar elkaar te kijken. Emily kruipt in de kast en doet schaterlachend de de deur dicht en open. ‘Wat is dit? Mijn god.’ ‘Ja. Zeg dat.’ Op een kaartje op mijn nachtkastje lees ik de kledingvoorschriften. ‘Footwear’ is ten alle tijde verplicht. Check.

Ik dank mijn heldere moment vlak voor vertrek toen ik nog snel een ‘leuk jurkje’ in mijn koffer propte. Je weet maar nooit, dacht ik. Ik had verder alleen wijdvallende shirts, leggings en een te grote linnenbroek ingepakt.
We doen snel een rondje opfrissen en omkleden. We moeten haasten voor het Italiaanse restaurant. We eten in pure luxe, aan het zwembad, met uitzicht op Israël. Emily danst de sterren van de hemel op de swingende liedjes van de tweekoppige liveformatie. We drinken cocktails. We snappen er niks van.

Als de kleine showsteler ligt te slapen (niet in de kast zoals ze eigenlijk wilde), gaat mijn man nog even zwemmen. ‘Als je uit het water komt, komen ze je een handdoek brengen.’ We drinken wat minibarbier en slapen de intensieve dag van ons af in kingking.

Your glasses, please
De volgende ochtend zijn we vroeg wakker. We drinken koffie op de veranda terwijl Emily haar kameel rondleidt. Daarna is het tijd voor het ontbijtbuffet. Al net zo idioot als de rest. Champagne, vers fruit, keuze uit vijftig verschillende broodjes, een ‘cereal station’ dat twee meter beslaat. Met keuze uit vier verschillende soorten melk. Gerookte zalm, honing direct van een honingraat. Met een geweldig uitzicht. Ook nog.

Er zit nog maar één ding op de rest van de dag: alle zwembaden uittesten en ultiem relaxen. Ik zie dat bikini’s hier ‘mogen’. Het voelt echter een beetje vreemd, zo tussen de volledig geklede dames, dus ik besluit een hemdje aan te houden als ik het zwembad instap dat optisch overloopt in de Dode Zee. Als ik het water weer uitkom, staat er inderdaad iemand klaar met een handdoek. Er zijn flesjes gekoeld mineraalwater klaargezet. Emily durft voor het eerst ook helemaal het het zwembad in. We zijn nu kiddypoolliggers geworden. Ze vermaakt zich opperbest. Gedurende de ochtend worden we voorzien van cocktails, weer van die heerlijk ruikende doekjes, maar nu met ijs. Er worden schijfjes komkommer uitgedeeld als verfrissing. Toppunt is de jongen die mijn man vraagt om zijn ‘glasses’. Hij bedoelde niet de lege glazen. Hij bedoelde zijn zonnebril. Die wordt zorgvuldig voor hem schoongemaakt. We krijgen de slappe lach. Je kont afvegen. Dat is het enige dat je hier zelf doet.

Twee nachten verblijven we in de onbeschrijfelijke luxe van Kempinski. We tanken alle drie bij van de pittige eerste dagen. Van het pittige afgelopen jaar. We smeren ons in met Dode Zeemodder en dobberen het vervolgens van ons af. We bruinen ons aan de Midden-Oostenzon.

Maar ook aan de Kempinskidroom komt een eind. Voor de laatste nachten hebben we nog geen hotel geboekt. We willen eigenlijk nog naar Amman en de Wadi Rum woestijn bezoeken. Maar eigenlijk willen we vooral niet weg. Kempinskiluxe. Het is verslavend. Toch moeten we er aan geloven: een plan voor de laatste dagen Jordanië.

Kempinski Ishtar Dead Sea

Prachtig Petra en een kleine miscalculatie. Vakantie Jordanie deel 2.

‘Donkey ride, madam?’ ‘No thanks, we will walk.’ We lopen door het mulle zand, vol met stenen. Ik sleep een buggy achter me aan, terwijl Emily op mijn mans nek ‘Paat, paat’ gilt naar de ezels en kamelen. Ik denk even terug aan vroegere vakanties. Het twee week zonnen in een goedkoop Turks resort. Dat ik ’s ochtends opstond, een douche nam, me zorgvuldig opmaakte, een kwartier deed over het uitzoeken van mijn bikini, alle tijd nam voor het fohnen van mijn haar om vervolgens bij het zwembad neer te strijken en een cocktail te bestellen. Ik kwam niet van mijn plek, alleen om even af te koelen in het blauwe water. Wel zonder haar of hoofd nat te maken, natuurlijk.
Nu ploeter ik op gympen door een woestijnachtig landschap. Op mijn grijze legging zitten gele zandvlekken van Emily’s schoentjes. Op mijn rok trouwens ook, maar de paarse viltstiftstrepen trekken meer aandacht. Het beetje mascara dat ik die ochtend had opgedaan zit vooral onder mijn ogen door het vele zweten. Mijn rug is kletsnat. Het is een wereld van verschil. Maar met liefde. We wandelen door Petra. Één van de wereldwonderen. Een stad uit steen.

De reis van Aqaba naar Petra verliep vlekkeloos. Onderweg zwaaiden mensen enthousiast. We stopten twee keer om Emily te verschonen en wat te drinken. De tweede stop was bij ‘the third view of the world’. Het was inderdaad adembenemend. Toen we een foto wilden nemen, werden we door de baas uitgenodigd voor een kopje thee. Hij zat in zijn winkeltje, op een bank en droeg een jongen op de thee te halen. Emily was onder de indruk van zijn Arabische dracht. Een wit gewaad, een soort hoofddoek. Hij zat er bij als een Arabische koning. We dronken thee en kletsten wat. Hij vertelde dat het toerisme zo terug was gelopen. Vooral door de toestanden in de omringende landen. ‘Everything is safe here. I don’t understand. They think it’s all the same.’ ‘One pot wet’ binnenpret ik. ‘Well, it’s not.’

Na twintig minuten vervolgen we de roadtrip. Een klein uurtje later zijn we in Petra. Het hotel vinden we snel. Drie sterren, vergane glorie. Ik hou er wel van. Ik vermoed dat het ooit een goedlopend zakenhotel was. Er is een imposante lobby, maar er zit niemand. Er staat een metaaldetector tegenover een draaideur met geblindeerde glazen. Het hangt scheef en is buiten werking. Het meisje bij de receptie bergt snel haar Blackberry op. Ze heet ons most welcome en geeft ons de sleutel. De tassen worden naar onze kamer gebracht. Het is wat kleiner dan verwacht, maar goed te doen. We installeren Emily’s bedje en gaan een wandelingetje maken. Op zoek naar een restaurantje en misschien, als we geluk hebben, een biertje.

Dat biertje komt er. Een Irish pub achtig kroegje verkondigt groots de verkoop van allerhande bieren. Alcohol is schaars in Jordanie. Alleen grote (lees: dure) restaurants en hotels krijgen een vergunning. En in de supermarkt hebben we het helemaal nog niet kunnen ontdekken. Dit schimmige kroegje hoort bij het Petra Palace hotel met een onbekend aantal sterren, maar zeker tien vlaggen aan de voorgevel. Het is klein en donker en we zijn de enige gasten. Het voelt een beetje stiekem als we proosten met twee enorme glazen Amstel.

Later eten we bij ‘The Oriental’. Inderdaad Orientaals aangekleed, maar daar is op de menukaart niets van terug te zien. Ik vraag naar het allerlekkerste uit de keuken. We eten heerlijke lam en kofta. Emily krijgt haar Olvaritmaaltijd gloeiend heet uit de magnetron. De ober is dol op Emily. Dat zijn ze hier eigenlijk allemaal. Er komt geen man of vrouw voorbij die niet een klein lachje probeert te ontlokken met een spelletje of een ‘psssssst’. Emily giert het uit om de ober en zijn grappen.

We besluiten direct te gaan slapen als we terug zijn in het hotel en de wekker te zetten zodat we vroeg, als in voor het heetst van de dag, Petra kunnen bezoeken.

Stipt acht uur staan we bij de information centre. We hebben alleen geen cash en credit card doen ze niet aan. De dag ervoor hebben we gebeld met de bank. Het is een mysterie waarom we niet kunnen pinnen. Als tussenoplossing is er wat limiet verhoogd. We hebben maar besloten dat het goedkomt. Emily en ik blijven in de schaduw wachten. Ik klets met Abdullah over zijn twee kinderen. Ze schelen elf maanden. ‘Well, it happened. Just leave it at that.’ Ik krijg een kopje thee en Emily scharrelt wat rond. Na drie kwartier, kennelijk doet mijn credit card het ook niet overal, komt de man met het geld de berg over en kunnen we naar binnen. Kon prima met een buggy, aldus de information centreman.

‘Kon prima’ was wat optimistisch. Zand, stenen, rotsen, keien. Het is een uitdaging. Just leave it at that. Het is een eindje lopen naar de ingang. Imposante rotspartijen met daartussen een weggetje naar het eerste ‘ding’. Het is er koel en heerlijk stil. Er komen twee jongetjes aangelopen. Ik schat een jaar of 7 en 9. Ze verkopen ansichtkaarten. Een doosje voor 1 Dinar (1 euro). We bedanken. Ze beginnen wat grapjes te maken met Emily. Het kleinste jongetje geeft haar een kaartje. ‘A present for the baby.’ Ik bedank hem en zoek een stift in mijn tas. Ik vraag hem zijn naam en die van zijn vriend op te schrijven. Hij lacht en krabbelt fanatiek Arabisch in het paars. ‘Ephraim. That’s my name’ en hij wijst naar het linker zinnetje. Hij spreekt ook de naam van zijn vriend uit, maar dat is te Arabisch om te onthouden. ‘Wait, wait’ en hij pakt de buggy. ‘I push the baby.’ Vrolijk duwt hij de buggy. Hij vertelt dat hij ‘Bedouin’ is, maar wel naar school gaat. Trots demonstreert hij hoe goed hij kan tellen. Hij heeft nog twee zussen en drie broers. Ze gaan allemaal naar school. We wandelen drie kwartier en hij wijst steeds sculpturen in de rotsen aan die we volledig over het hoofd gezien zouden hebben. Als we bij de echte ingang komen, nemen ze afscheid. Ik geef hem wat kleingeld. Euro’s, want onze Dinars zijn nog niet gebroken. Hij vraagt nog of we een foto willen nemen met hem, zijn vriend en Emily. Dat willen we. Hand in hand lopen Ephraim en zijn vriend met moeilijke naam weg. Voor ons staat een gigantisch uit steen gehakt gebouw. Daarvoor twee kamelen. Emily stapt er dapper op af. We zijn erg onder de indruk. Nietig en klein zo naast een rots waar we wel 100 keer inpassen. Ik vraag me af hoe Emily zich dan wel niet moet voelen. ‘Hier is die Indiana Jonesfilm opgenomen’ roept mijn man enthousiast. ‘Is dat met Brad Pitt’ vraag ik. Ik krijg geen antwoord.

Drie uur slenteren we door het onbeschrijfelijk mooie Petra. Alles uit steen, het is zo moeilijk te bevatten. Als Emily wakker wordt uit haar zeldzame buggyslaapje, besluiten we terug te wandelen. Het is inmiddels na de middag en een stuk warmer. ‘Terugwandelen’ betekent een bikkeltocht van 1,5 uur. Mijn man neemt Emily op zijn nek en speelt kameel. Of ezel. De tientallen ritjes op paard, kameel en ezel slaan we af omwille van het gehoor van zowel de mensen als de dieren om ons heen. Emily vindt ‘paat’ leuk van een afstand. Niet als vervoersmiddel, zo weten we.
‘She already has a donkey ride’ roep ik naar de zoveelste ritjesverkoper, wijzend naar Emily die fanatiek op mijn mans hoofd drumt. ‘No, no!’ roept de verkoper streng. Even ben ik bang dat ik op mijn lazer krijg omdat ik mijn man beledigde. ‘He’s more like a camel.’ We lachen allemaal.

En zo liepen we daar. Met 40 graden en onder het zand. Enorm genietend van het moois dat we zagen. Dat opgemaakt luieren aan de Turkse kust was ook heerlijk, maar wat ben ik blij dat ik dit nu meemaak.

Nog een beetje blijer was ik toen we zonder uitdrogingsverschijnselen weer bij The Oriental aanschoven voor lunch. ‘We survived Petra.’ Mooie T-shirt tekst.
We vragen aan de ober hoe lang het rijden is naar de Dode Zee, onze volgende stop. ‘About 3,5 hours’ zegt hij. Ik verslik me in mijn sinas. ‘Jij zei een uur’ sis ik naar mijn man. Ik kan dat goed, sissen. ‘Ja. Het verbaast mij ook een beetje.’ Ik slik zo’n 10 andere sisjes in en vraag de rekening. ‘Laten we maar snel gaan dan.’ Ik vond het een goed idee. We slaan nog snel wat water, chips en fruit in. Geen tijd meer om ons op te frissen. Ik schop mijn schoenen uit, geef Emily en banaan en we zijn weer ‘en route’.

Dat met die schoenen, daar krijg ik later nog spijt van. En van dat niet opfrissen ook.

Welcome to Jordan. Vakantie deel 1.

‘Rij 217′ noteer ik in mijn iPhone op aangeven van de minstens 20 bordjes tot aan rij 217. Schiphol Langparkeren. Die zijn van het vooruitdenken. Emily heeft niet meer geslapen. We hebben haar om 1:30 uit haar bed getrokken en met papfles in haar autostoel gegooid. Twee uur lang zong ze dapper liedjes. Ze gaat voor het eerst op vakantie.

We vouwen ons in een pendelbus naar de vertrekhal. Twee koffers, een buggy en wij alledrie een tas handbagage. Emily vindt het spannend, al die mensen in de bus. Ze klemt zich stevig aan me vast terwijl ze iedereen scherp in de gaten houdt. Uit haar kleine rugzakje, speciaal voor de gelegenheid gekocht, haal ik een velletje stickers. We krijgen er allemaal één op onze wang. Papa twee. Een wondermiddel, die stickertjes.

Incheckbalie 19-20. Het is niet zo druk. Emily begint haar geduld alleen een beetje te verliezen. We proberen drinken, rozijntjes, een broodje. Pas als ze een stift krijgt waarmee ze haar sok in kan kleuren, is ze wat rustiger. We checken in en al kleurend gaan we door de paspoortcontrole. We mogen mee. So far so good.

Het tax free shoppen is aan Emily absoluut niet besteed. Ze wil niet meer in de buggy, ze wil niet opgetild worden, ze wil al helemaal geen handje. Wat ze wel wil, is 5 flessen Drambuie tegelijk uit het schap tillen. En toen dat niet mocht, haar buggy tegen de Whiskystelling aanbeuken. En toen dat ook niet mocht, krijsend op de grond liggen. Tot verschillende oh’s en ah’s van toeschouwende vrouwen. Bij elkaar opgeteld hadden mijn man en ik 4 uur geslapen. Dan trekken wij dat minder goed. Onder luid protest wordt Emily weer vastgesnoerd in de buggy. Ik geef haar stift weer terug met de mededeling dat ze alleen haar eigen sokken in mag kleuren. We lopen snel richting de gate. Als dit maar goedkomt in het vliegtuig, denken we allebei.

Bij de gate leveren we de buggy in en mogen we gelukkig als eerste boarden. Mijn repertoire afleidingsliedjes begint uitgeput te raken en Emily’s geduld is, volkomen terecht, nu onder nul.

Zodra we zitten, wordt ze rustiger. We krijgen speciale baby instructies. Emily moet 4,5 uur op schoot blijven zitten. Dat is langer dan alle schootzitsessies van haar hele leven bij elkaar opgeteld. ‘Kijk Em, nog meer stickertjes.’ We hopen maar dat het er genoeg zijn.

Na een half uur in de lucht valt ze als een blok in slaap. En wij ook.

Als de landing wordt ingezet, begin we met ons drinkoffensief. Dat landen is matig voor je oren, als je drinkt kan dat helpen. Om de halve minuut hou ik een flesje appelsap voor haar neus. ‘Oooooh lekker, appelsap! Drink maar een beetje. Mmmmmm.’ Na vier keer is ze er klaar mee. Agressief slaat ze het flesje uit mijn hand. Richting de zuurpruimbuurvrouw. Die kijkt nu nog zuurder. Ik ben niet echt het type die zich daar heel erg druk om kan maken. Het was appelsap (geen rode wijn), de broek was lelijk, het was niet expres. Ik hoor mijn man zijn excuses aanbieden en besluit mijn input voor me te houden. Emily had niet eens last van haar oortjes. Of liet het in ieder geval niet merken.

We stappen het vliegtuig uit. Een muur van warmte komt ons tegemoet. 35 graden. Minstens. ‘Welcome to Jordan’ heet de douane ons welkom.

Desert horizon, we have a problem
De bagage is er snel. Na zo’n tien minuten staan we buiten. Eerste prioriteit is Emily insmeren. De zon is heftig. Ik vervloek mijn zwarte shirt met lange mouwen. Leermomentje.

Ik zoek naar de vouchers van de huurauto. Op dat moment komt er een man op ons aflopen. Oranje shirt. ‘Desert Horizon’ vertelde het logo ons. ‘Need a rental caaaar?’ Ik leg hem uit dat we er al één hebben gereserveerd. Bij hem. Ik laat hem de voucher zien die ik tussen de luiers en stickervellen uit mijn tas heb geplukt. ‘Ah ai see’ zegt hij als ik op het logo wijs. ‘Well, heer iet ies.’ Hij wijst op een stoffige bordeauxrode Renault. ‘Iet ies a Renoot.’ Ik ben geen autovrouw en mijn man geen automan, dus we vinden het allang best. Als het airco heeft, veilig is en werkt, zijn wij tevreden.

‘And the baby seat?’ vraag ik. ‘Ah joe need a baby seat?’ Ik had al wel eens gelezen dat het reserveren van kinderstoeltjes niet altijd goed gaat, dus we hadden geen reden om ons zorgen te maken, vond ik. Ik wissel snel een blik uit met mijn man en richt me weer tot de, zo leer ik later, Tsjetseen met oranje shirt.
‘So what doe wie doo?’ vraagt hij aan me voor ik iets kan zeggen. ‘I don’t know’ zeg ik terwijl ik een hulpeloos gebaar maak met mijn armen. Hij gaat bellen. Drie telefoontjes later, het zweet druppelt op zijn shirt, vertelt hij me dat we naar zijn kantoor rijden in Aqaba. Daar staat misschien een stoeltje. De koffers worden in de huurauto geladen, mijn man besluit daar in te stappen. Ik wurm me op de achterbank van de andere auto met Emily op schoot. Het moet maar, maar heel tof voelt het niet. Ik vraag het oranje shirt om voorzichtig te rijden. ‘Yesyes madam.’
Onderweg probeert hij me wat uit te leggen over Jordanie. ‘We haf toe sees. Tse dead see and tse……’ Hij kan er niet opkomen. ‘Red sea?’ vraag ik. ‘Yes! Over tsere.’ En inderdaad.

Ik moet zeggen dat hij inderdaad voorzichtig rijdt. Af en toe kijk ik achterom om te kijken of de stoffige Renault ons nog volgt. Hij vertelt over zijn Tsjetseense afkomst en zijn twee kinderen.
Na zo’n twintig minuten komen we aan bij het kantoor. Hier wordt al snel duidelijk dat er geen kinderstoeltje is. Er moet een plan worden bedacht. En snel, want inmiddels zit Emily gillend op de achterbank van de Renault, knalrood aangelopen, snot overal. Moe, boos, hongerig en oververhit. We hebben geen eten, geen water, geen geld en naar het lijkt ook geen auto. Ik beleef een minipaniekmomentje. ‘We moeten naar het hotel nu’ zeg ik tegen mijn man. ‘We have to go to the hotel. Like now’ zeg ik vervolgens tegen de Tsetsjeen, wijzend naar Emily. ‘Okok, no problems. Wie find babyseat and bring car tsoemorrow morning. Wie bring joe toe tse hotel. Wiech hotel?’ De zorgvuldig uitgeprinte boekingsbevestigingen zijn spoorloos. ‘Red Sea Dive Centre’ zeg ik nadat ik me herinner dat ik ook een foto van de boeking op mijn iPad had staan. Ik laat het hem zien. Emily is ondertussen wat gekalmeerd dankzij het kordate optreden van mijn man. ‘Visje, visje in het water’ klinkt het vanuit de auto. ‘Okeej, letsgow.’

De Arabisch sprekende hulpautoverhuurder stapt in de huurauto. Ik pak de laatste spullen over en stap ook in. De auto start niet. ‘Shmall problem’ zegt de man. We worden aangeduwd. We rijden. Mijn laatste beetje hoop op de huurauto verdwijnt achter de desert horizon. Dit komt misschien wel niet goed.

Red see. Not royal.
‘Royal Dive Centre’ zegt het bord. Daaronder iets met ‘Navy’. ‘Dit klopt niet hoor’ zeg ik tegen mijn man. Bij de ingang moeten we onze paspoorten aan de militair laten zien. Links staat een bordje ‘Saoudi border: 5 km.’ ik voel me heel ver van huis. En ik heb dorst.
In het hotel zeggen ze dat het klopt. Ik zeg de chauffeur dat het volledig anders heet, laat de boeking nog een keer zien. Hij zucht en verzekert dat het goed is. De spullen worden uitgeladen en hij vertrekt. ‘Sie joe tsoemorrow.’

Bij de receptie, waar we na een kwartier pas geholpen worden, hoe Royal is dat, blijkt het inderdaad niet te kloppen. ‘This is the wrong hotel’ in vlekkeloos Engels. ‘Well, that’s just wonderful. Really’ zeg ik, inmiddels flink pissig. De man beseft dat zijn collega een fout heeft gemaakt. Aan de balie zeiden ze dat het klopte. Hij probeert ons gerust te stellen en biedt aan ons naar het goede hotel te brengen. Over drie kwartier. Dat lijkt ons een prima plan. Hij wijst ons naar de bar en we tanken Emily bij met water. Die is ondertussen weer haar eigen blije zelf en roept ‘Hiii’ naar iedereen die langsloopt.

Een uur later zitten we aan het goede zwembad, met de goede ruime kamer in het goede kleinschalige hotel en drinken we hele goede verse orange juice. Emily slaapt na een korte krijssessie die ver over de Saoedische nog te horen moet zijn geweest. Het waren ook wel heel veel indrukken.
Wij komen bij. Het was een wat rommelig begin, maar we kunnen geen andere conclusie trekken dan dat de mensen in ieder geval heel erg vriendelijk zijn. We zijn ‘most welcome to Jordan’ en Emily vinden ze ‘adorable’.

De planning is: morgen naar Petra. We besluiten dat het met de huurauto even afwachten is en dat we anders wel iets anders regelen. Dat we nu eerst gaan genieten van de rust. Ik sla mijn boek open en weet: vakantie.

Show me the money
De volgende ochtend zijn we vroeg wakker. We hebben wonderschoon geslapen en beginnen de dag uitgerust en met 30 graden. We ontbijten bij het zwembad. ‘We hebben eigenlijk nog geen geld, he?’ De pinautomaat op het vliegveld had niet gewerkt. Mijn man besluit op zoek te gaan naar een ATM. Samen met Emily gaat hij op onderzoek uit, terwijl ik alvast wat spullen inpak.
Het duurt lang. Een uur, minstens. Eindelijk zijn ze terug. Zonder geld. Abdul, de hoteleigenaar had aangeboden ze even te brengen. Geen van de drie geldautomaten hadden gewerkt. Ondanks de juiste logo’s. ‘We moeten zo, als we de auto hebben, maar even Aqaba in. Daar zijn meer banken.’

De auto wordt stipt op de afgesproken tijd voor gereden. Goddank een andere. Van een andere rental company, met babyzitje en airco. De man van Desert Horizon biedt zijn welgemeende excuses aan. Het was een rotzooitje. Maar hij wilde ons niet zonder auto laten zitten, dus zijn collega zou het overnemen. Zelfde prijs, zelfde voorwaarden. We bedanken voor de goede service en nemen dankbaar de sleutels in ontvangst. We kunnen gaan. Op naar Petra. Via een ATM.

In Aqaba centrum is het druk. Veel winkeltjes, veel gesluierde vrouwen en traditioneel geklede mannen. Ik ben blij met mijn lange broek en lange mouwen. Er hangt een ontspannen sfeer.

Ik sta in de rij bij één van de drie ATM’s die deze straat rijk is. Man en Emily staan dubbel geparkeerd achter mij. Het werkt niet. Er komt geen geld. Ik probeer de volgende. Mensen heten me welkom en vragen hoe het gaat. Of ze me kunnen helpen.
‘This request could not be processed’ zie ik met acht verschillende pasjes voorbij komen. Ik besluit mijn credit card te proberen. Maar die pincode staat in mijn telefoon. En mijn telefoon ligt in de auto. De auto. De auto is weg. Ik loop een stukje terug, kijk in een zijstraat. Ik loop de hele straat af en kijk in alle zijstraten. Geen wit autootje. Geen telefoon. Niks. Alleen acht pinpasjes.
‘Ok. Rustig blijven en vooral blijven staan’ zeg ik tegen mezelf. Ik tuur de straat af, ga elke auto af. Dan hoor ik een man fluiten en roepen. Hij gebaart naar de overkant van de straat. Daar staat een wit autootje waar een witblond koppie bovenuit steekt. Gevonden. Gelukkig.

We pinnen, kopen brood bij een klein bakkertje, tanken en zijn ‘en route’. Dat we maar heel beperkt budget hebben met het weigeren van al onze passen, negeren we even. We gaan een wereldwonder bekijken: Petra. De rest komt wel goed. Emily schatert het uit. En dan kan er ons niks gebeuren.

New ride

‘We kunnen de kinderwagen ook wel op Marktplaats zetten misschien?’ vraagt mijn man voorzichtig. We pakken nog een paar zonnestraaltjes mee voor het huis. Hij een biertje, ik een droge witte wijn. ‘We gebruiken eigenlijk alleen nog maar de buggy. En ik denk dat we er best nog een paar honderd euro voor kunnen krijgen.’ Ik lach. ‘Nee joh, hij was nieuw maar een paar honderd euro, dat levert echt niets meer op.’ Ik word verbaasd aangekeken. ‘Ja echt, zo duur was dat ding niet.’ Mijn man noemt kalm wat we anderhalf jaar geleden hebben afgerekend voor het alles-in-1, multifunctionele, overcomplete kinderwagenpakket. ‘ Nee joh. Het was een aanbieding!’ Het is even stil. ‘Dit was de aanbieding.’

Mijn wangen kleuren wat rood, ik herinner me ineens weer hoe het kinderwagen kiezen was verlopen. Het was de belangrijkste beslissing die ik moest nemen, vond ik. Toen. En tweedehands was absoluut geen optie. Zelf had ik natuurlijk al heel uitgebreid onderzoek gedaan naar merken, functies, extra’s en – heel belangrijk- kleuren. Er waren slechts twee kanshebbers overgebleven. Maar om de definitieve keuze te maken, wilde ik een uitgebreide voorlichting van iemand die er écht verstand van had.

Voordat ik verder ga, wil ik even iets uitleggen over zwangerschapshormonen. Zwangerschapshormonen zijn heel erg nuttig. Ze zorgen voor allerlei belangrijke processen in het lichaam van de moeder. Maar tasten ook in meer of mindere mate, dit is per vrouw verschillend, het vermogen om na te denken aan. Dit heeft ook weer allerlei functies, maar daar gaat het nu niet om. Ik had veel zwangerschapshormonen.

Iemand die echt verstand heeft van kinderwagens, vind je bij één van de vele babyspeciaalzaken. Het maakt voor nu niet zoveel uit welke, ze zijn nagenoeg allemaal hetzelfde. Op een donderdagavond wandelden mijn man, ik en mijn zwangerschapshormonen zo’n speciaalzaak binnen. Dikbebuikt begroette ik een kinderwagenconsulente. ‘Hoi, wij zoeken een kinderwagen’. Je zag haar opklaren. Een kinderwagen betekent cashen in babyspullenland. ‘Ik heb er al een beetje over gelezen’ bagatelliseerde ik mijn afstudeerscriptie naar kinderwagens ‘en ik denk dat het een Zuinny of een Wugaboo* moet worden.’ Nu kon de consulente haar geluk helemaal niet meer op. Dit ging richting het hogere segment.

Energiek trippelde ze naar het kinderwageneiland waar alle drie- en vierwielers keurig stonden te glimmen. Ze begon bij de Zuinny. Die was het goedkoopst, maar dat wist ik toen nog niet. Ze liet zien hoe het ding reed, hoe het inklappen werkte, demonstreerde de automatische uitklapfunctie en besloot haar verhaal met: ‘Prima wagen, degelijk en praktisch’. Goede tekst, want ‘prima wagen’ zorgde er bij mij voor dat alle zwangerschapshormoonbellen gingen rinkelen. Een prima wagen. Dat is iets heel anders de beste wagen.

‘En dan hebben we hier de Wugaboo’. Ze liet een theatrale stilte vallen. ‘Tja, dit is gewoon echt één van de beste wagens’ vervolgde ze haar verhaal. ‘Weet je, het zit ‘m vooral in de doordachte extra’s. Zo is de duwstang om te draaien, zodat je de wagen ook kan trekken. Dat is echt ontzettend handig op het strand, bijvoorbeeld.’ ‘Oh dat moeten we eigenlijk wel hebben he, schat?’ riep ik iets te enthousiast. De vrouw op het kinderbedjeseiland keek achterdochtig onze kant op. ‘We gaan nooit naar het strand’ antwoordde mijn man. Mijn zwangerschapshormonen gilden uit volle borst dat we dán dus echt wel heel erg vaak naar het strand gaan want dan hebben we een báby en dat doen mensen met een baby nou eenmaal gewoon vaak. Het was even stil. De ervaren verkoopmevrouw had duidelijk vaker met dit bijltje gehakt. ‘Weet je, eigenlijk is het allerbelangrijkst dat de vering goed is’ vervolgde ze haar verhaal. ‘Wonen jullie in de stad?’ Ze wachtte het antwoord niet af. ‘Dan kom je vast ook wel eens op de Vismarkt? Met die hobbelige steentjes?’ Mijn man zag allang waar dit naartoe ging. Ik niet.

‘Ziet u, deze Wugaboo heeft de beste vering van allemaal. Kijk maar.’ Ze duwde met beide handen op de kinderwagen bak en ik zag dat deze inderdaad erg flexibel meebewoog. ‘Stel je nou eens voor. Je baby is een paar weekjes oud. Zo teer. Zo’n babyschedeltje is heel erg kwetsbaar hoor. Kun je je voorstellen wat daar mee gebeurt als je geen wagen hebt met goede vering?’ Ik kon me dat voorstellen. Ik zag dat helemaal voor me. Dat was geen optie.

‘Deze nemen we’ besloot ik hardop. We namen plaats aan een bureau en de wagendame begon driftig te klikken achter de computer. ‘Limited edition bekleding, zei je he?’ Dat had ik niet gezegd, maar het klonk goed. ‘Ja, limited edition.’ ‘Zal ik de wagen dan maar direct bestellen, er zit een levertijd op van 23 week.’ Ze vervolgde haar verhaal met een opsomming van alle accessoires en het totaalbedrag. ‘Deze wagen is duurder dan onze auto’ fluisterde mijn man. Ik dacht even na. ‘Ja, nu je het zegt….misschien moeten we ook maar een andere auto dan, qua vering enzo.’

Een paar dagen later ligt er een folder op de keukentafel. Een grote zwarte benzinestiftpijl wijst een aanbieding aan. Een Zuinny. Met alle accessoires die een moeder in spe en haar zwangerschapshormonen kunnen wensen. ‘Limited Edition’ lees ik. De prijs is de helft van de Wugaboo. ‘Deze maar doen?’ vraagt een Post-It.

Met heel veel plezier heb ik Emily in deze limited edition Zuinny rondgereden. Haar hoofdje heeft hierbij, voor zover ik kan nagaan, geen schade opgelopen. De Zuinny heeft Marktplaats niet gehaald. Een goede vriend verwacht een zoon en wil onze limited edition graag overnemen. Zijn vrouw kan iets beter omgaan met de zwangerschapshormonen dan ik destijds. Op dit gebied in ieder geval.

* Zo heten die dingen niet echt, maar ik wil natuurlijk geen reclame maken :)

Kinderboerderij

De kinderboerderij in het Stadspark was vroeger ongeveer mijn achtertuin. Ik ben er ontelbare keren geweest toen ik nog een klein meisje was. Vandaag ben ik er met Emily. Ik zie direct dat bijna alles hetzelfde is als toen.

Ik til Emily uit haar buggy en zet haar op het gras. Ze blijft als versteend staan en kijkt om zich heen. Ik doe hetzelfde. Links een kippenhok. Op een paar meter afstand een paar geiten. Veel duiven. Rechts de konijntjes. Een triljoen geitenkeuteltjes glimmen in het gras. Ik kijk naar mijn nieuwe, nog helemaal witte schoenen. Dat was een kleine miscalculatie. Op datzelfde moment zie ik een medemoeder met haar pumps richting een koeienvlaai benen. Het kan dus erger, denk ik bij mezelf.

De duiven trekken Emily’s aandacht. ‘Aai, aai.’ Ze loopt er op af. Mijn man en ik volgen braaf. Uit mijn ooghoek zie ik twee geiten. Ze rennen recht op Emily af. In een paar seconden ben ik weer even klein en voel ik de geitenpaniek van vroeger alsof het gisteren was. Dat gevoel van omsingeld door brutale vierpoters die aan je jasje knagen en niemand die je komt helpen. (Ik vermoed nog steeds een complot. We omsingelen alleen de kindjes die bang zijn én wiens ouders even niet kijken.) Tegelijk heb ik een flash forward waarin de vlijmscherpe hoorntjes Emily’s prachtige blauwe ogen doorboren. En haar bolle babybuikje doorspiezen alsof het niks is. Voor ik het weet ren ik naar haar toe en til haar op.

Ik klem Emily tegen me aan en been met een paar passen van de geiten weg richting mijn man. ‘Kutgeiten’ zeg ik. ‘Zijn het eigenlijk wel geiten? Met die hoorntjes? Zijn het geen bokjes?’ Mijn man kijkt me aan. ‘Minke, dat was denk ik niet zo handig.’ ‘Wat precies niet? Dat ik onze dochter van een afschuwelijke dood heb gered? Ik vind dat best wel handig.’ Emily wurmt zich uit mijn greep. Ik zet haar neer. Ze rent naar de kippen. ‘Nee, als jij zo gestresst raakt door die geiten, raakt zij dat ook.’ Ik zie hoe Emily knielt voor het kippenhok en gefascineerd naar binnen kijkt. ‘Weet ik wel. Maar, nou, gewoon. Die geitbokunits zijn toch ook eng?’ Ik besluit Emily’s introductie tot de wondere wereld der boerderijdieren verder maar aan mijn man over te laten.

Mijn man neemt verder de leiding in de grand tour over de kinderboerderij. Babygeitjes (die vinden Emily en ik wel lief), koeien (die Emily aait en ik van 10 meter afstand toezwaai), kalkoenen (die bij het woord ‘kerstdiner’ alleen nog maar hun achterkant laten zien) en konijntjes (die Emily en ik allebei saai vinden). Dapper wandelt Emily door het gras. Als ze een geitje aan ziet komen, ontwijkt ze deze vakkundig. Na een kwartiertje is ze wat meer gewend en duwt ze de beesten gedecideerd weg als ze te dichtbij komen. Ik doe hetzelfde.

Ik besluit dat ik geen kinderboerderijmoeder ben. Of in ieder geval geen geitenmoeder. Maar ik ben hier nu en mijn man had gelijk. Mijn geitenpaniek is mijn geitenpaniek. Emily mag zelf kiezen waar ze bang voor is. Ik haal diep adem, kies een klein geitje, pak Emily bij de hand en zeg de magische woordjes ‘aai, aai.’ Emily steekt haar handje uit en samen aaien we het minigeitje.

Ik zie nog een uitdaging in het niet overdragen van mijn spinnenfobie. Maar het begin is er.

Oorlog

Of het nou Oud en Nieuw of Gronings Ontzet was, weet ik niet meer precies. Ik weet nog wel dat ik diep sliep en wakker schrok van een heleboel lawaai. De echte knallen van pijlen, duizendklappers en rotjes waren een eigen droomleven gaan leiden.
In mijn rode hoogslaper, die eigenlijk net iets te hoog was (of het plafond iets te laag, het is maar net hoe je het bekijkt) begroef ik me diep onder mijn geel- wit gestreepte dekbed. ‘Mama, mama, het is oorlog.’ riep ik zo hard en zo vaak als ik kon.

Mijn moeder stond direct naast mijn bed. Ze was wat te klein (of het bed wat te hoog) om bij me te kunnen. Ze wurmde haar handen door de rode spijlen, en zocht onder mijn dekbed naar die van mij. Ik had helemaal niet door dat ze er was. Haar goedbedoelde ‘stil maar liefie, het is maar vuurwerk’ kwam met geen mogelijkheid over mijn hysterische gegil heen.

Uiteindelijk vond ze mijn handen. Ik stak mijn hoofd onder het dekbed vandaan. Met betraande ogen en snotterige wangen keek ik mijn moeder aan. Ik kroop naar het trappetje en brak een wereldrecord hoogslapertrappetjesklauteren. Ik klemde mij armen om haar middel en liet niet meer los. Ze tilde me op, deed mijn warrige haar achter mijn oor en fluisterde zacht dat het echt, echt dus alleen maar vuurwerk was en nog best mooi ook en dat we wel even gingen kijken.

Samen stonden we voor het raam. Het was inderdaad vuurwerk.

Dat. Dat je moeder naar je handen zoekt als je bang bent en haar niet ziet of hoort. Dat ze precies de juiste dingen zegt. En exact genoeg kusjes geeft, niet teveel en zeker niet te weinig. Hoe fijn het is om, ook als je al groot bent, je hoofd op je moeders schoot te leggen en zij dan over je hoofd aait. Dat je nooit veiliger kan zijn dan als zij er is. Dat zou je bijna vergeten.

Ik mocht dan weer geen cola, daar voor het raam. Ook niet voor de schrik. Maar de glitterende lucht en de kusjes van mijn mama maakten alles goed.

 

 

Ik weet niet meer of het Gronings Ontzet was, of Oud en Nieuw dat aanleiding gaf voor het vuurwerk. Ik weet nog wel dat ik in diepe slaap was en wakker schrok van wat ik in een paar seconden als geweerschoten identificeerde. De echte knallen van pijlen, duizendklappers en rotjes waren een eigen droomleven gaan leiden.

In mijn rode hoogslaper, die eigenlijk net iets te hoog was (of het plafond iets te laag, het is maar net hoe je het bekijkt) begroef ik me diep onder mijn geel- wit gestreepte dekbed. 'Mama, mama, het is oorlog.' riep ik.

Mijn moeder stond direct naast mijn bed. Ze was wat te klein (of het bed wat te hoog) om bij me te kunnen. Ze wurmde haar handen door de rode spijlen heen onder mijn dekbed om de mijne te vinden. Ik had helemaal niet door dat ze er was. Haar goedbedoelde 'stil maar liefie, het is maar vuurwerk' kwam met geen mogelijkheid over mijn hysterische gegil heen. 

Uiteindelijk vond ze mijn handen. Nu durfde ik onder de ddkens vandaan te komen en klauterde ik snel van het trappetje af. Ze pakte me vast, tilde me op en omdat ik nu iets minder hysterisch gilde, kon ze me uitleggen dat het dus maar vuurwerk was.

Ze tilde me de trap op naar boven. Samen stonden we voor het raam. Het was inderdaad vuurwerk.  

Dat. Dat je moeder naar je handen zoekt als je bang bent en haar niet ziet of hoort. Dat ze precies de juiste dingen zegt. En exact genoeg kusjes geeft, niet teveel en zeker niet te weinig. Dat je nooit veiliger kan zijn dan als zij er is. Dat zou je bijna vergeten.

Ik mocht dan weer geen cola, daar voor het raam. Ook niet voor de schrik. Maar de glitterende lucht en de handen van mijn mama maakten alles goed.

 

And the winner is….

award best mom

Als er een award zou bestaan voor de beste moeder van de wereld, zou ik die niet winnen. Ik denk zelfs dat ik niet eens genomineerd zou worden. Het ligt wel een klein beetje aan de criteria. Ik bedoel, als er wordt gekeken naar de mate van lol trappen met je kind, of het aantal dansjes dat je samen maakt, dan zou ik misschien nog wel een poedelprijs mogen ophalen. Maar als we het hebben over dingen als rust en regelmaat, dan kan ik het wel schudden. Over reinheid heb ik het niet eens.

Er is natuurlijk helemaal geen ‘beste moeder van de wereld’ award. Tenminste, niet dat ik weet. Toch lijken sommige van mijn medemoeders in een geheime jury te zitten. De één weet het nog beter dan de ander. Niet dat ze dat zeggen (soms ook wel trouwens, dat zijn de bemoeimoeders), maar je ziet het ze denken. Binnen een paar seconden hebben ze een volledig rapport gefabriceerd waaruit blijkt waar jij eindigt in de top zoveel. Kindersnoetje smoezelig: – douze points. Outfit kind niet color-coordinated: – 20. Nagels moeder niet matchend met kinderwagen: -15. Appelstroop in haren kind: -50. Appelstroop in haren moeder: -100. Kind stort zich krijsend op de grond in een supermarkt en moeder heeft dit niet binnen twintig seconden onder controle: -1000.

Ik vind het opvoeden in het openbaar door deze geheime ratrace voor een niet bestaande award best een uitdaging. Het probleem is namelijk dat iedereen er een eigen puntenlijstje op na houdt. Als ik mijn kind bij haar armpjes pak omdat haar oostindische doofheid nogal hardnekkig is en haar vermogen tot mij negeren daarmee groot, vindt de één dit een lichte vorm van kindermishandeling, terwijl een ander allang een tik over haar vingers had gegeven. Of, en dat zijn de ergste, ze concluderen dat alle opvoedingsinspanningen tot dat moment volledig zinloos zijn geweest. Dat mijn kind na zo’n ‘incident’ niet voor de 98e keer over het dammetje van een metersdiep kanaal probeert te klimmen, wordt vanzelfsprekend niet meegenomen in de puntentelling.

Dat hele opvoedgedoe vind ik al lastig genoeg. Gillend op de vloer van de supermarkt, wat doe je dan? Echt, ik weet het niet, ik intuïteer maar wat aan. Ik schat mezelf in als redelijk relaxed, met uitzondering van gevaarlijke situaties. Gevaarlijke situaties zie ik dan weer vaak heel laat aankomen, of bestaan juist alleen in mijn hoofd. Mijn kind houdt van ontdekken en is niet snel bang. Ze wil alles zelf doen. Dus dat mag. Met soms onhandige consequenties. Vaak in de categorie ‘meer werk voor mama’. Een slaapritme heb ik nog niet kunnen ontdekken. Ja, de hele nacht door en dan hoor je mij verder niet. Verder natuurlijk minpunten voor een vies snoetje, mijn kind is een smoetsjie. En ze haat doekjes over haar gezicht. Dus als je mij ziet lopen met een beappelstroopt kind, dan is dat een gevalletje pick your battles.

Natuurlijk vraag ik mij af hoe en of mijn opvoedstrategie uitpakt over een paar jaar. Laat ik haar niet te vrij? Geef ik juist niet te vaak een grens aan? Zou ze ook schade oplopen van die keer dat ik er maar naast ging liggen in de supermarkt? Dat ze zich nooit meer over die schaamte heen kan zetten (dan krijgt ze het trouwens nog zwaar, ik geneer me niet zo snel). Is het erg dat ik soms minder dan 100% aandacht heb omdat ik bel met een vriendin of een poging huishouden doe? Ik heb veel evaluatiemomentjes met mezelf, mijn man en met die vriendinnen die hun scorekaart thuis laten.

Ben ik zelf dan altijd volledig scorekaartneutraal? Nee. Ik zie en vind ook dingen. Maar punten uitdelen op basis van kleine fragmentjes uit een levenslange film, daar probeer ik me niet aan te wagen.

Ik doe mijn best, ik moeder zo goed als ik kan. En ik hoef daar geen award mee te winnen. Ik wil niet de beste moeder van de wereld zijn. Als ik maar de beste moeder van mijn Emily ben.

Contactmomentje

‘Heb je nog wel een beetje contact met je moeder?’ Verbaasd kijk ik hem aan. Ik ben even stil. ‘Eh, nee dus.’ Ik pak het kopje rooibosthee van het tafeltje links van me. Het schoteltje blijft aan het kopje plakken en klettert hard terug op het hout. Ik baal van mezelf. Dat schoteltje blijft verdomme iedere sessie aan mijn kopje plakken, maar ik vergeet het steeds.
De thee is nog te heet en ik heb eigenlijk helemaal geen zin in thee, maar ik voel me ongemakkelijk en dan heb ik liever wat te doen. Heel voorzichtig neem ik kleine slokjes en tussendoor blaas ik. Het is me veel te stil.

‘Nee dus. Hoe zie je dat eigenlijk precies voor je?’ Eigenlijk ben ik een beetje geirriteerd. Straks gaat hij nog het alfabet opnoemen of vertellen dat mijn moeder in de hoek van de kamer staat te zwaaien en wil weten wat ik van haar schoenen vind.

‘Nou. Wat ik zeg. Of je nog wel contact met je moeder hebt.’ ‘Nee. We weten dat ze dood is he?’ Ik zet het kopje thee maar weer terug. Naast het schoteltje deze keer. Demonstratief kijk ik naar buiten. Ik kan alleen door de bovenste ramen kijken. De ramen op ooghoogte zijn beplakt met mat plastic. Er schijnt een simpel zonnetje.

Ik kom hier al een tijdje. Het life-event manager zijn lukte me niet zo goed meer in mijn eentje. Dus een uurtje per twee weken zegt deze slimme, rationele en empathische therapeut tegen een pittig uurtarief een boel zinnige dingen die ik zelf niet kan bedenken. Behalve dan nu.

‘Is dit een sanity test ofzo? Dat je even checkt of ik het nog wel op een rijtje heb?’ Hij lacht. ‘Denk je wel eens: wat zou ze hier van vinden. Of: hoe zou het zijn als ze hier nu bij was?’ Hij bedoelt vast niet hier, nu. Hij bedoelt vast op andere momenten. Al had ze dit hier nu redelijk grappig gevonden, gok ik. Ze was nogal van het spirituele. En ik, zeg maar, niet. De verwarring die in dit gesprek ontstond, had ze wel kunnen waarderen.

Ik ben weer stil. Nee. Ik doe dat niet. Zo min mogelijk. ‘En dat heeft zin omdat? Ze is er namelijk niet. En ze vindt niet zoveel momenteel.’ Auw. Ik snap in één keer wat hij bedoelt. Ik herinner haar niet. Ik denk niet aan haar. En elke keer als het per ongeluk wel dreigt te gebeuren, denk ik snel aan iets anders. Want te pijnlijk. Want niet handig. Want slechte timing. Want ze zegt toch niets terug.

Een aantal maanden later. Ik zit in de auto. Een kwartier daarvoor werd me verteld dat ik na bloed, zweet en tranen eindelijk was afgestudeerd. Daar ga ik dan. Wat als ik haar nu kon bellen? Hoe zou ze reageren? Ze zou me de avond ervoor hebben gebeld en gezegd hebben dat het echt wel goed kwam. En me ’s ochtends hebben gesmst met succes en liefs. Ze zou haar mobiel niet uit het oog verliezen. Tegen de vriendin met wie ze had afgesproken zou ze zeggen dat ze ieder moment gebeld kon worden omdat haar dochter was afgestudeerd. Ik denk aan haar warme stem. Aan een enthousiast gejoel aan de andere kant van de lijn. Aan een trots ‘Fantastisch, Mink. Lieverd, wat goed van je!’

Als ik knipper, vallen er tranen op mijn schoot. Wat had ik haar graag gebeld. Maar tot ik mijn hotline met boven op orde heb, is dit second best. Want heel even heerlijk dichtbij, die mama van mij. Met ongetwijfeld prachtige schoenen aan.

Baby avontuur

Tijdens mijn kraamtijd verzuchtte ik een paar keer per dag tegen mijn man: ‘Wat een avontuur he, dit?’. Met ‘dit’ bedoelde ik de ontvangst van Emily en alles wat daar bij kwam kijken. En dat was nogal wat. Al na een paar uur werd me duidelijk dat niets zou gaan zoals ik het me had voorgesteld. Dat het avontuur dat me overkwam vooral aanpassen, uitproberen, uitvinden en loslaten zou betekenen.

Ik ben een informatiejunk. In de aanloop naar mijn zwangerschap las ik alles dat ik kon vinden over zwanger worden, niet zwanger worden, zwanger zijn en zwanger blijven. Toen het zover was, las ik vooral over bevallen, de eerste levensweken en borstvoeding. Een wandelende encyclopedie werd ik. En een encyclopedie met principes. Mijn dochter zou minstens een half jaar volledige borstvoeding krijgen (het liefst nog langer). Ze zou uren bij mij in een draagdoek wonen. Ik zou volledig haar ritme volgen in alles en haar nooit laten huilen.

De eerste keer dat Emily aan mijn borst gelegd werd, was prachtig. Ze was een natuurtalent, snapte het drinken precies. Ik had uitdrukkelijk gevraagd of Emily op mijn blote borst gelegd mocht worden vlak na haar geboorte en daar een tijdje mocht snuffelen voordat ze de verplichte testjes moest ondergaan. Babies gaan namelijk vanzelf op zoek naar de borst dan. En dat is natuurlijk prachtig. Zo geschiedde. Emily deed wat ze moest doen. (Dat op alle foto’s van vlak na haar geboorte mijn melkborsten prominent het beeld vullen en ik ze daarom aan niemand laat zien, neem ik voor lief.)

De tweede keer dat Emily aangelegd werd, was wat minder prettig. Eigenlijk was het heel erg onprettig. Eigenlijk voelde het alsof iemand mijn borst in een bankschroef legde terwijl iemand anders met 100 naalden mijn tepel doorboorde. ‘Auw’ gilde ik, terwijl ik wanhopig opkeek naar de verpleegster. ‘Klopt dit wel?’. Het klopte, het zou overgaan na een paar minuten. En weg was ze. In die paar minuten greep ik niet terug op mijn opgedane kennis over borstvoeding (zodra het aanleggen of drinken pijn doet, direct loskoppelen en opnieuw aanleggen), maar namen ik en mijn principes de voordelen van flesvoeding door. Zo slecht kon het toch niet zijn? Zoveel kindjes dronken het toch? Dat N*trilon was echt geen vergif hoor. Halellujah wat een pijn. Die bevalling beviel me beter.

Ik haalde Emily van mijn borst af. Het bloed stroomde over mijn borst. Kut. Dit was niet goed. Niet goed aangelegd. Toch.

Met de borstvoeding is het nooit meer helemaal goedgekomen. Ondanks een kundige kraamverzorgster, een ervaren lactatiekundige, 10 bezoekjes aan de huisarts, 100 triljoen websites, een borstvoedingsforum en mijn min of meer gezond verstand: het voeden bleef zo ontzettend pijnlijk, dat ik na een paar week moest opgeven. En opgeven, daar doe ik doorgaans niet aan. Onder invloed van hormonen heb ik hysterisch en met hele lange uithalen gehuild toen mijn Emily haar eerste flesje kunstvoeding kreeg. Loslaten. Een beetje dan, want ik heb nog vier maanden dapper doorgekolfd.

De draagdoek pakte ook anders uit dan voorspeld. Als in: ze haatte het. Zodra ik haar in het zorgvuldig geknoopte nestje tilde, ging ze gillen en hield ze niet meer op. Achteraf denk ik dat het kwam door het dragen met haar gezichtje naar mij toe. Emily wilde de wereld zien. En terecht. Uitvinden.
Transport was sowieso een issue. Zodra ze de maxi-cosi of wandelwagen zag, huilde ze totdat ze uit beeld waren. Daar ging mijn beeld van flexibele, ondernemende moeder met zoete baby direct ook aan gort. Wij bleven wel thuis. Aanpassen.

Niet laten huilen gaat tot op de dag van vandaag prima. Al bleek daar ook verrassend veel ruimte in te zitten. Na een middag 40 keer op en neer te zijn gelopen met speentjes, flesjes en aaitjes, stond ik wanhopig bij haar bedje. In mijn ochtendjas, nog niets gegeten, met lekkende borsten en een coupe despair riep ik, bijna in tranen: ‘Weet je wat jij doet? Jij zoekt het maar lekker even uit in je eentje!’. Ik stampte haar kamer uit en sloeg daarna van schrik mijn hand voor mijn mond. Ze huilde nog drie kleine huiltjes en sliep daarna het langste slaapje tot dan toe. Uitproberen. Één keertje dan.

Zo zijn er nog talloze voorbeelden waarin ik losliet, probeerde, aanpaste of uitvond. Emily hobbelt de wereld door en ik volg haar avontuur. Want haar avontuur is ook mijn avontuur. En we hebben allebei nog een veel te leren.

Neemoeder

Nee, Emily, laat het koffietafeltje maar even staan. Schat, we doen niet lopen op de bank. Ga maar lekker zitten. Nee, ook niet over de rand hangen, straks val je. Liefje, geef mama’s telefoon maar even hier. Nee, doe die sleutelbos maar niet door het kattenluikje. Popje, zit maar niet met je snothandjes in mama’s koffie. Emily, niet met je snotkoffiehandjes aan de televisie. Liefje, zullen we niet aan de volumeknop draaien? Daar schrok je vorige keer zo van, weet je nog? Ja schat, dat is een broodkorstje. Dat kun je inderdaad eten. Maar deze is van twee week geleden, eet die maar niet. Waar haal je dat überhaupt vandaan? Ah, daar is mama’s mascara ook, wat een goede verstopplek. Nee, als we naar bed gaan, doen we de schoentjes uit. Emmy, 15 billendoekjes zijn echt meer dan genoeg, lief dat je mama even helpt. Blijf je dan nu alsjeblieft even liggen zodat ik je luiertje vast kan plakken? Kaboutertje, hou nou even op met steeds mama’s bril van haar neus af te trekken. En liefje, zullen we de pindakaashandjes even met iets anders schoonmaken dan mama’s rokje?

In mijn oneindige wijsheid als wannabe moeder, daarna moeder in spe en nog later als moeder van een mini-baby, had ik me voorgenomen geen neemoeder te worden. Mijn kind zou vaker ja dan nee horen. Ze zou alles mogen ontdekken. Ik zou niet onder de indruk zijn van vlekken op kleren of kapotte telefoons, brillen of DVD-spelers. Met een flinke dosis geduld, een snufje humor en een stukje pedagogisch verantwoord bijsturen, zou dat helemaal goedkomen.

Zondag ochtend 8.00u. Ik heb er inmiddels zo’n 20 nees op zitten. Emily staat op de bank en kijkt me aan met haar ondeugende lachje en pretoogjes. Ik probeer niet te lachen en haar heel serieus te vertellen dat dit dus niet de bedoeling is en dat ze dus met haar billen op de bank moet en dat het dus zo is omdat mama dat dus zegt. Het lukt niet. Ik moet lachen om de glittertjes in haar ogen en de 6 kleine tandjes die ze blootlacht. ‘Mama heeft nu al wel heel erg vaak nee gezegd, he schat?’ Ja. Mama is een neemoeder. En mama baalt daarvan.

Later die week zijn we in het winkelcentrum. De groene buggy die altijd in de auto ligt, is om duistere redenen thuis achter gebleven. Dus loop ik met 11 kilo gillend kind onder mijn arm de Hema in. Ik zet haar op de grond. Ze sprint weg. ‘Blijf maar even bij mama, schat’ benoem ik keurig gewenst gedrag. Geen effect. Ik gris een rol wattenschijfjes uit het vak en ren achter het blonde poppetje aan. Als ik haar handje vasthou, wringt ze zich vakkundig los. Als ik haar optil, gooit ze al haar 11 kilo in de strijd om zichzelf weer te bevrijden. Als ik haar bij haar kraagje pak, laat ze zich schaterlachend op de grond vallen. Het neequotum van vandaag wordt in tien minuten ruimschoots overschreden. Het is wennen, zo’n lopende dreumesbaby. En het is dom, zo zonder buggy.

Die avond maken we een wandelingetje. Emily rent over de stoep richting roze kinderfiets van haar buurmeisje. ‘Die, die!’ roept ze. Onderweg ziet ze in een voortuin een bal liggen. Weer ‘die, die’ en ze sprint de tuin in. Twee buurtkindjes van een jaar of drie volgen haar. Ze gaan voor haar zitten en komen met hun gezichtje heel dicht bij dat van haar. Emily is zowel bal als fiets vergeten. Als bevroren blijft ze zitten. Ze kijkt terug. ‘Dikke boef!’ roepen ze. Ze geeft geen krimp. ‘Jij hebt snot! Bah!’ Emily kijkt de kindjes strak aan. Met inderdaad een fikse snottebel. Ze vergeet de groene klodder zelfs naar binnen te slurpen, zoals ze normaal altijd doet.

Ik zie dat ze het spannend vindt. De kindjes zijn niet bepaald aardig. Eigenlijk wil ik roepen dat ze zelf snot hebben en nog veel grotere boeven zijn, maar dat doe ik niet. Ik ga vlak achter Emily zitten, leg mijn hand op haar rug. Ze reageert niet. Ze blijft stoicijns de kindjes aankijken. Ze vinden het maar saai, zo weinig respons en haken af. Emily draait zich naar me toe en slaat haar armpjes om me heen. Ze begraaft haar snotgezichtje in mijn haar. ‘Spannend he schat? Dat was spannend.’ Dapper ding, denk ik.

Ja. Ik ben soms een neemoeder. Maar ik doe mijn best voor vaker ja. En ik ben niet onder de indruk van vlekken in haar kleren. Wel in die van mij als ik nog naar mijn werk moet. Ik draag met liefde de bril waar zij een pootje van af trok en waarvan de opticien geen zelfde meer had en nu scheef op mijn hoofd staat. De DVD speler doet het nog, net als mijn telefoon. Mijn Emily mag alles ontdekken, ik zit vlak achter haar en hou mijn hand op haar rug. En zorg dat de wereld haar niet verovert voordat zij klaar is om de wereld te veroveren. Maar ze blijft wel met haar snotvingers uit mijn koffie.

Lees ook andere verhalen over moeder zijn.

Waterballet

Een hele grote blauwe emmer voor mij. En een kleinere variant in het wit voor mijn zusje. Zo gingen wij vroeger in bad. We speelden met Ariël, Botje en Prins Eric uit De Kleine Zeemeermin, gekregen bij McDonalds. HappyMealBotje, dat gele visje, had een extra feature: die spoot water als je hem fijn kneep. Bij voorkeur koud water. Dat zorgde voor memorabele ruzies tussen mij en mijn zusje, maar dat terzijde.

Ariël werd per badsessie zo’n 44 keer van de dood gered door Prins Eric. En altijd onder barre omstandigheden. Het was namelijk bijna altijd een storm die het leven van Ariël bedreigde. Een hele hevige, met heel veel golven. Het water in onze emmers was de zee. En heel hard heen en weer schudden in de emmer, was de storm.

Ik zie mijn moeder nog de badkamer binnenkomen. ‘Wat een waterballet weer, dames.’ En niet per se zonder irritatie. Ik snapte dat nooit. What was not to like? Ariel was 44 keer van de dood gered, mijn zusje en ik hadden de Botjesruzie vaak alweer bijgelegd en ja, er lag wel water her en der, maar jeetje, dat is toch zo opgeruimd?

Vorige week leerde ik dat sommige woorden ineens een andere betekenis krijgen, zo gedurende je leven. Emily bedacht dat broccoli heel erg geschikt is om je haar mee te kammen. En daarna dat doperwtjes heel erg leuk zijn om je moeders haar mee te kammen. Niks aan de hand, moet kunnen. Gaan we gewoon lekker douchen. Kleren uit, douche aan. De 10 Nijntjes, evenzoveel dolfijntjes én het badboekje van Dikkie Dik allemaal netjes klaargezet. Gezellig.

Nee dus. Douchen was ineens Groot Drama en Heel Erg Eng. Emily ging precies zitten waar het water haar net niet raakte en ze toch met bovengenoemd speelgoed kon spelen. Iedere poging van mijn kant om haar onder de waterstralen te lokken, werd vakkundig genegeerd. Haar optillen werd beloond met een gilpartij die zijn weerga niet kende. En de broccoli zat nog steeds in haar haartjes.

Ik besloot het water dan maar naar de Emily te brengen. Dat was een slecht idee. Het moment dat ze zich realiseerde wat er gebeurde, schrok ze enorm en zette ze het op een kruipen. Ze keek niet waarheen. Haar knietjes glibberden over de badkamervloer richting toilet. Boink. Au. Gillen. En hard ook. Ik pakte haar op en bracht haar terug naar de 10 Nijntjes en evenzoveel dolfijntjes. Ik kuste haar op de rode plek op haar hoofd en nam haar op schoot. Heel langzaam schoof ik steeds een beetje meer naar de douche. Alle speelgoedjes bewogen mee. Dit werkte beter: mijn uitlopende mascara zorgde er keurig voor dat ik niks meer zag en ik kon op de tast prima haar haartjes bezwitsallen. De crisis was bezworen. Emily blij, ik blij.

Toen ik drie kwartier later (eerst de fles, het Tandie de Tandenborstelfestijn, het voorlezen van anderhalf Dikkie Dik verhaaltje en het welterusten zeggen van de hele wereld) de badkamer weer binnenkwam om de schade op te nemen, hoorde ik het mezelf zeggen. ‘Djiez, Emily, wat een waterballet.’ En niet geheel zonder irritatie. Werkelijk alles was nat. En dat betekende nog even niet bankhangen na een dag werk, babyspitsuur en douchedrama.

Ineens begreep ik mijn moeder. Mijn waterballet van vroeger was een vanzelfsprekend bijproduct van Prins Eric’s reddingsacties. Haar waterballet van vroeger betekende een boel extra werk.

Ik pakte een oude handdoek en maakte de vloer droog. ‘Diep in de zee’, zong ik zachtjes terwijl ik de speelgoedjes in hun mandje legde. Emily kletste in bed met haar knuffeltje. Ik bedacht me dat ik dit nog heel, heel erg vaak zou gaan doen. Er zouden nog een hoop Nijntjes, dolfijntjes en andere speelgoedfiguren spannende avonturen gaan beleven in deze badkamer. Met Emily als choreografe van de meest prachtige waterballetten. En ik als trotse toeschouwer. Met corvee.

Antilliaanse minuutjes

‘Ik bel wel een zwarte taxi voor je, dat is goedkoper.’ Ik denk even na. ‘Hij is ok, ik ken hem goed.’ ‘Goed, doe maar.’ Het zou een kwartier moeten duren.

Een Antilliaans kwartiertje duurt een uur. Het meisje van het restaurant belt nog een keer. ‘De stad is afgezet voor carnaval, hij is er met drie minuten.’ Een Antilliaanse minuut duurt vijf minuten. Typisch zo’n wisselkoers waar je te laat achter komt.

Dan komt er een grote groene Jeep voorrijden. John stelt zich voor. Hij legt mijn koffer op de achterbank. ‘Helemaal vooraan gaan zitten.’ Op de passagiersstoel dus.

John geeft me zijn kaartje. Hij houdt zijn pitch. Als ik ooit terugkom, bel ik hem en regelt hij een goedkope kamer in een duur hotel of een appartement voor mijn vriendinnen. ‘Niet kwijtraken. Mensen raken het kwijt en hebben dan spijt.’ Hij moet lachen omdat het rijmt. Ik stop het kaartje in mijn portemonnee.

‘Staat de muziek te hard?’ Ik knik van niet. ‘Goeie boxen’ zeg ik. Hij vertelt over de muziekinstallatie. De boxen zitten overal. Hij draait aan de volumeknop. Deze installatie is beter dan die van mij thuis, bedenk ik me.

John hoeft geen gaten te ontwijken. Zijn jeep zoeft overal overheen. De ramen staan open. Door de wind en muziek heen vertelt hij dat zijn auto laatst is opengebroken. ‘Die klootzakken hebben al mijn CD’s gejat. Nu heb ik alleen nog maar stickjes.’ Hij vertelt dat hij van dansen houdt. En dat alle meisjes dan naar hem toe komen op de dansvloer. Hij kan wel zes uur achter elkaar dansen. ‘Welke muziek dans je op dan?’ Alles. Maar het liefst op Disco. Hij trekt de USB stick uit zijn autoradio en duikt onder zijn stoel op zoek naar een andere. De berm komt gevaarlijk dichtbij.

Net op tijd komt hij omhoog en stuurt bij. Als hij de stick in de radio doet, galmt er Saturday Night Fever uit de boxen. Hij lacht en danst op zijn stoel. Ik lach ook.

Hij doet me een beetje aan mijn vader denken. Zelfde manier van bewegen. En die danste ook nog de hele nacht op zijn veertigste. Daarna trouwens ook nog. Niet op disco. Mijn vader was van de rock and roll, Stones enzo. Ik herinner me een keer uit eten. Ik trakteerde. Daarna was er een live band. Samen dansten we de hele nacht en dronken we iets sterks. Wodka, of misschien wel whisky. Niet helemaal pedagogisch verantwoord. Wel onvergetelijk leuk.

John rijdt hard. De wind blaast mijn haren droog. Hij vertelt een onsamenhangend verhaal over zijn nieuwe businessconcept. God heeft mij op zijn pad gebracht. Hij heeft webadvies nodig. Ik moet hem echt mailen, God heeft mij op zijn pad gebracht, namelijk.

Ik betaal John en bedank voor de ‘safe trip’. Hij tilt mijn koffer uit zijn jeep. Ik blijf even kijken terwijl hij wegrijdt. De bas dreunt nog lang na.

Goed. Vliegveld. Inchecken. Er is geen rij. Het inchecken duurt precies 1,5 minuut. Daarna koop ik een blikje Arizona kiwi-mango en een veel te dure mueslireep. Ik geniet buiten nog even van de laatste zonnestraaltjes en drink de halve liter supergezond fruitsap met maar 100 calorieën en 0,0 toegevoegde suikers (ik verveelde me). Ik heb direct spijt. Van 0,5 liter Arizona kiwi-mango moet je vaak plassen. Vaak plassen op een vliegveld is kut.

Next stop: security. Next next stop: tax free walhalla. Ik koop een kadootje voor mijn zusje. De jongen die het afrekent vraagt waar ik vandaan kom. ‘Sweden?’, ’Italy?’. ‘Holland’ antwoord ik. ‘Ah. You Europeans all look the same. You all have the same eyes. But yours I’ll remember.’ Hij lacht vrolijk. Ik lach terug. Slechte tekst, leuk gebracht.

Het is nog anderhalf uur wachten op de vieze stoeltjes van Hato airport. Ik lees wat in Giphart (Ijsland) en kijk mensen. Vooral op vliegvelden is het leuk mensen kijken. Iedereen wacht, iedereen is meer of minder chagrijnig. Heerlijk.

We boarden. We vliegen. Ik val in slaap bij ‘It’s complicated’ en kijk met bewondering ‘Alice in Wonderland’. Daarna ‘Friends’ en ‘Two and a half men’. Af en toe klets ik wat met mijn buurmeisje. Een stuk relaxter dan mijn BFF van de heenreis.

De vlucht gaat snel, ondanks dat ik maar een uurtje slaap. Om half twaalf landen we op Schiphol. Ik pak mijn spullen. Veel spullen, met dank aan de tax free walhalla. Al in de slurf komen de drugshonden ons tegemoet. Ik had Herdershonden verwacht, maar het is een soort grote Bouvier. Honden, daar heb ik het niet zo op. Maar ik vind het niet zo’n goed moment om er heel nerveus over te doen. Hij rent op mij af en daarna nogal hysterisch door de menigte.

Dan een douanefuik. Vijf man staan er om iedereen te ondervragen over hun whereabouts en whyabouts. ‘Goedemorgen mevrouw. U reist alleen?’ ‘Klopt’ antwoord ik. ‘Vakantie?’ ‘Vakantie.’ ‘Ik heb een vriendin bezocht’ voeg ik er aan toe. Hij bekijkt mijn paspoort. Dan mij weer. Ik bedenk me dat ik er na 24 uur wakker, 8 uur in een vliegtuig, met coupe johnsjeep en waarschijnlijk mascara op mijn wangen niet uitzie alsof ik 10 dagen heerlijk heb liggen relaxen. Eerder alsof ik nachtenlang heb staan schuren met wildvreemde Antilliaanse drugsdealers. Echt bruin ben ik ook niet. Ik lach zo vriendelijk mogelijk. ‘Wat doet u voor werk in Nederland?’ Weer lijkt de coolsultantgrap niet op zijn plek. ‘Ik werk bij een internetbureau.’ Ai, denk ik. Te vaag.

Ik mag doorlopen. Daar wachten nieuwe douanejongens. Mijn spulletjes gaan door de X-ray. Er wordt me niets gevraagd. Ik doe mijn haar in een staart en neem me voor om mijn mascara wat bij te werken. Of in ieder geval van mijn kin, waar het vast ook zit, te poetsen.
De bagageband waar ik mijn koffers moet halen is afgeschermd met hekken. Mijn koffer is er snel. Weer een x-ray. Zo nonchalant mogelijk en een stuk frisser dan daarvoor loop ik langs de nieuwe douanemannetjes. Helaas. Ik moet mijn koffer openmaken.

Ze pakken mijn koffer uit. De hele tafel ligt vol met mangosmoothierokjes, ondergoed, bikini’s en smoezelige kleren. En 15 boeken. Of ik die allemaal had gelezen. Nee. Ze worden met aandacht bekeken. Handbagage mag ook uitgepakt. Joy. Ik zie de andere passagiers kijken. Ik beantwoord veel vragen. Ze vinden niks en willen mijn koffer weer inpakken. Tja. Dat gaat niet zomaar. Met z’n drieën lukt het de koffer weer dicht te krijgen. ‘Bedankt voor je medewerking.’

Ik loop naar de aankomsthal. Mensen met ballonnen en spandoeken staan te wachten op hun vrienden, familie en geliefden. Ze kijken allemaal een beetje teleurgesteld dat ik door de schuifdeuren kom. Tja, part of the game, denk ik. Bovendien is de teleurstelling geheel wederzijds, want ik zie geen ballonnen of spandoeken of drumband.

Dan hoor ik mijn naam. Daar staan ze: man en kind. Emily kijkt de andere kant op. Daar zijn namelijk mooie ballonnen. ‘Popje!’ Ze kijkt om. Ik was een beetje bang dat ze niet direct heel enthousiast zou reageren, dat ze even moest wennen. Nee hoor, ze strekt haar armpjes naar me uit en lacht haar prachtige Emilylach. Ze houdt haar armpjes stevig om mijn nek terwijl ze af en toe even kijkt of ik het echt wel ben. Dan ziet ze de ballonnen weer. ‘Die, die.’ Eerst een group hug. Een brok in mijn keel. En dan uitgebreid alle ballonnen inspecteren. Tijd zat. Ik doe aan Antilliaanse minuutjes.

————

Thuis. Al een week. En Antilliaanse minuutjes zijn er niet meer bij. Behalve vanochtend dan, toen ik me versliep. Direct een drukke week. ‘Dit is niet handig’ zei ik hardop toen ik mijn werkagenda zag. Dat moet maar even anders de komende tijd. Want 10 dagen rust is heerlijk en de man met de hamer staat inderdaad nog op het vliegveld. Maar ik ga er voor zorgen dat ie daar ook blijft.

Naar huis

‘Het is zo stil in mij’ komt er uit de boxen. De ochtendzon is fel. Het wordt een warme dag. Ik eet een croissantje met jam en drink een latte. Wilhelminaplein. 9 u deze tijd.

Gister zijn Linda en ik naar Grote Knip geweest. Eerst langs de supermarkt. Blikjes watermeloensap en guave-orange juice. Broodjes. Meloen. Bananenchips. De boodschappen worden door de Antilliaanse jongen keurig ingepakt. Daarna loopt hij voor een gulden mee naar je auto. Handig. Maar het voelt ook een beetje raar.

We rijden in de middle of niks. Prachtige omgeving. Cactussen, gekleurde huisjes in een groen landschap. Soms rijden we onder een boogje van bomen. Ik ontwijk de gaten in de weg inmiddels vakkundig.

Dan gaat de weg ineens 10 meter steil omhoog. Geen grap. ‘Dit is de achtbaan, hou je vast.’ ‘Ja jij ook’ antwoord ik. Niet nadenken, niet nadenken. Ik schakel terug en geef gas. ‘Het zijn er maar drie.’ Slik. Bovenaan de, tja, heuvel gaat de weg zo mogelijk nog rechter naar beneden. En gelijk daarna weer omhoog. Idioot. Maar het lukt.

Niet lang daarna komen we bij een parkeerplaats. We pakken onze spullen en lopen richting Grote Knip. En daar is het mooiste uitzicht dat ik ooit zag. Felblauwe zee in twee tinten zover als je kan kijken. En rechts een wit strand met palmbomen. ‘Holy moly’ hoor ik mezelf zeggen. Slechte tekst, denk ik vlak daarna.

We betalen onze bedjes en slepen ze zelf naar een parasol. Ik mis de jongen van de supermarkt. Ik raak verwend.

Ik loop naar de zee. Hier moet ik wel in zwemmen. Ondanks mijn zee-angst. Hier moet iedereen in zwemmen. Het zoute water bijt in mijn muggenbulten. Ik zie een school kleine witte visjes. Ik heb mijn veel te grote zonnebril nog op. Dat moet er debiel uitzien, denk ik. Het kan me niet schelen. Dit is te fijn.

De hele dag liggen we op het strand. Linda luistert muziek, ik schrijf een lang verhaal.

Om vijf uur rijden we terug. We stoppen bij een toko. Dat is een klein supermarktje waar je alles kunt kopen. Van DVD’s tot shampoo tot drank tot weet ik wat er nog onder de toonbank ligt. Op veel te weinig vierkante meter staan veel te veel spulletjes. We kopen chips, lokale likeur en DVD’s.

’s Avonds drink ik nog wat in Mundo Bizarre. Ik overdenk de afgelopen week. Mooi was het. Ik ben rustiger dan dat ik in jaren ben geweest.

Inmiddels zingt Whitney Houston me toe. Op het terras van het Wilhelminaplein wordt het drukker. Vanmiddag om 17u deze tijd neem ik een taxi naar de airport. Linda verklaarde me voor gek dat ik echt drie uur van te voren op het vliegveld wilde zijn. Ik vertelde over mijn ooit bijna gemiste vlucht in Tel Aviv. Dat gaat me niet nog een keer gebeuren. Deze vlucht ga ik niet missen. Ook niet bijna.

Het was fantastisch. En het was nodig. Maar nu wil ik naar huis.

Groot Avontuur

Snek. Vanavond gaan we naar de snek. In mijn eerdere post schreef ik het verkeerd. Het is snek, niet snack. De Heinekensnek om precies te zijn. Een betonnen gebouwtje met een barretje en tralies. Daar hang je. Het is de vrijmibo van Curacao. Buiten, op een parkeerplaats.

Linda stelt me voor aan haar mede snekkers. Ze werken voor verzekeringsmaatschappijen, zijn projectontwikkelaar, financieel directeur, accountant en elektriciën. Er wordt stevig bier gedronken. Ze kijken me glazig aan als ik cola bestel. ‘Zal ik even rum voor je halen? Van die Dominicaanse, met wat extra’s?’ Ik bedank netjes. Rijden met drank op mag dan heel normaal zijn op Curacao, ik vind het maar een slecht idee.

Wat ik doe in Nederland. Eigenlijk wil ik ‘coolsultant’ zeggen, maar schat zo in dat alleen ik dat grappig vind. ‘Ik werk bij een internetbureau’ zeg ik. Of ik ook kan hacken. Nee, dat niet.

Acht jaar, tien jaar, twee jaar. Ze zijn allemaal al lang hier. En willen niet weg. Of misschien naar een ander zonnig land, maar niet terug naar Nederland. Ze vragen hoe het nu is in Nederland, met de PVV aan de macht. ‘Minder corrupt dan hier’ zeg ik, terwijl ik knik naar de jongen die me even daarvoor een extreem schandaal uit de doeken deed.

Bram heeft eerst in Australië gewoond, toen in Zuid-Amerika (of Zuid-Afrika, dat weet ik niet meer) en nu op Curacao. Ik voel me ineens heel saai. Al een jaar denk ik na over de vraag of ik niet van mijn nieuwbouwwijk terug naar de stad moet verhuizen. En ik weet het nog steeds niet.

En toch. Ik kijk om me heen en vraag me af of ik dit zou willen. Alles achterlaten om ergens opnieuw een bestaan op te bouwen. Ondanks de zon en de prachtige stranden, ondanks de relaxte mentaliteit, ondanks het avontuur, besluit ik van niet. Bovendien, bedenk ik me, is saai ook maar relatief. Ik denk aan Emily, hoe ze me iedere dag weer verrast. Saai? Nee. Een kind dragen, baren en grootbrengen, dat is een groot avontuur.

Het is half tien, we gaan naar huis. Linda in haar auto, ik in de mijne. Ik ben blij dat ik niet heb gedronken. Sommige auto’s rijden zonder licht, er steken her en der honden over (die zijn nogal suïcidaal hier, zo had Linda me gewaarschuwd) en er wordt door rood gereden. Inmiddels ben ik er al wat aan gewend. Bovendien moet de grootste uitdaging nog komen: inparkeren. Wat ik eerder schreef over dat ik mezelf wel een goede chauffeuse vind, dat geldt niet voor inparkeren. Zo’n vakje recht vooruit, dat lukt me wel. Datzelfde vakje achteruit ook nog wel. Fileparkeren. Dat is een Ramp. Één keer is het me vlekkeloos gelukt. Dat was tijdens mijn rijexamen. Daarna heb ik het jaren niet gedaan nadat ik een keer bijna een hele dure Mercedes van voor naar achter had voorzien van een lakkras. Dan liep ik liever wat verder. Of belde, ja echt, mijn man om het klusje te klaren.

Maar goed, ik vind dat wat weinig geëmancipeerd van mezelf, dus af en toe waag ik de gok. Soms lukt het, vaker niet. Mijn inparkeerman bood eens aan om me een spoedcursus te geven. Dat leek me om all obvious reasons niet handig. Samen behangen terwijl je ook een Ikeakast in elkaar zet, dat idee.

Maar nu moet ik wel. En ook nog aan de linkerkant van de weg. Dat is niet mijn beste kant. Voor me een huur-Kia. Achter me een Q7. Ook dat nog. Ok. Naast de huur-Kia. Naar achter. Sturen. Langzaam. Terugsturen. Ik sta een halve meter van de stoep. Normale mensen zouden nu gewoon overnieuw beginnen. Ik niet. Ik weet dat het niet beter wordt dan dit, want eigenlijk heb ik geen idee wat ik net deed. Dus ook niet hoe het beter moet.

Dan maar proberen om wat dichter bij de stoep te komen. Naar voren, naar achter. Er zit een fikse kuil in de weg die me af en toe gevaarlijk dicht naar de Q7 doet rollen. In mijn beleving dan. Waarschijnlijk heb ik nog een halve meter speling.

Ik heb het niet bijgehouden, maar het zou kunnen dat ik 30 keer naar voor en naar achter heb opgetrokken. Het moest lukken en het lukte. Heus wel dat ik strak langs de stoeprand stond. Ik leer het wel, denk ik bij mezelf.

Linda en ik drinken nog een Polar en maken plannen voor morgen. Grote Knip wordt het. Mijn laatste volle dag op het eiland. Nu besef ik me hoe snel de tijd is gegaan. Linda vraagt of ik zin heb om naar huis te gaan. Dat heb ik. Toch lijkt het kort, deze 10 dagen. Nog maar even extra genieten morgen. En dan lekker terug naar mijn eigen avontuur.

Loef

‘This song is about loef.’ Het duurt even voordat ik door heb dat de frontman van de coverband ‘love’ bedoelt. Hij draagt All Stars, een baggy spijkerbroek, zwart shirt en een petje schuin op zijn zwarte haar. Zijn medebandmembers zien er hetzelfde uit. Hun petjes staan recht.

Goed. Een liedje over loef. ‘You’re beautiful’ van James Blunt (Toch? Ik moet eens nummers en artiesten leren onthouden).

Het is een schattig trio, maar ik ben bang dat er geen carrière in de muziek voor ze is weggelegd. Cover na cover schalt het restaurant in. Vol overgave vals en in slecht Engels. Effiribuddie hoerts. Effiribuddie hoerts.

Ik vraag me af of het aso is om mijn iPod op te zetten. Ik denk van wel. De Amerikanen naast me klappen enthousiast na ieder nummer. ‘Red Hot Chili Peppers’ proberen ze. ‘Yeah, sure.’ Niet in het repertoire.

Ieder nummer wordt aangekondigd met ‘This one is from the nineties/eighties/sixties. I think. Hope you like it’. Dan spelen ze een Spaanstalig nummer. Hebben ze duidelijk veel meer plezier in. En talent voor. Ik vraag me af waarom ze niet alleen maar in het Spaans zingen. Marketing, vast. Vinden de toeristen mooi, covers uit de sixties/eighties/nineties. I think.

Ze sluiten af met een nummer in Spaans-Engels. Home sweet home klinkt het refrein. Iedereen zingt mee. Nog drie nachtjes.

Gister vroeg iemand me hoe lang ik voor mijn gevoel al weg was. Ik wist het antwoord niet. De tijd gaat maar een beetje aan me voorbij zonder dat het me iets zegt. Nog drie nachtjes.

Die ochtend heb ik ‘op Zanzibar’ gelegen. Fijn strand, fijn restaurant. Terwijl ik mijn yoghurt met muesli en fruit at, verzamelden er zich veel Nederlanders om mij heen. Ze kwamen allemaal voor de introductiecursus Curacao van de reismaatschappij.

Ik luisterde mee. Wie weet steek ik er nog wat van op, dacht ik. De reisleidster begon met wat algemene waarschuwingen. Niet te lang in de zon, veel water drinken, muggenshit gebruiken. Check. Zouden de gasten zich niet een beetje bemoederd voelen, vroeg ik me af. Zou ik wel hebben. Iedereen luisterde geïnteresseerd. Niet dus.

Ze vertelde over de shuttlebusjes die af en aan rijden naar de supermarkt, naar de restaurants (Argentijns, Italiaans, Steengrillen, heel druk tussen zes en zeven) en naar Willemstad. ‘Maar eigenlijk hoef je het resort hier niet af. Alles is hier.’ Een zucht van opluchting ging door de groep. Of misschien dacht ik dat te zien.

Ik hoorde haar niets vertellen over de duizendpoten, de gewapende overvallen of vliegende kakkerlakken.

Best relaxt, zo’n resort en zo’n dame die je altijd kan bellen. Ik dacht aan Linda die helemaal alleen hier naartoe kwam. Haar eerste huis was er één waarbij de woonkamer eigenlijk buiten was en de douche bewoond werd door spinnen en salamanders. Ze kwam zonder plan, had na een avond in de kroeg haar huur opgezegd en een ticket geboekt. Je moet het maar durven. Zij had geen reisleidster die ze dag en nacht kon bellen. En geen resort. Wat een bikkel. Het leven hier is niet makkelijk. Ja, zon, strand, happy hour. En dat maakt een hoop goed volgens Linda.

Na minstens 20 minuten in de weer te zijn geweest met factor 30 (zelf je rug insmeren is ingewikkeld) plofte ik neer op het strandbedje. Kluun was uit, ik begon aan ‘De Verbouwing’ van Saskia Noort. Ik nam me voor in Nederland weer meer te gaan lezen en hoopte dat dit nou eens een vakantievoornemen was dat stand zou houden.

Ik keek naar de zee. Je kon er via een trapje in. Af en toe klonk er een enthousiast ‘wow kijk’ of een angstig ‘oh mijn god’ van de snorkelende toeristen. Linda had me verteld over de twee barrakuda’s die aan de kust woonden. Ik hou van de zee, maar eigenlijk niet zo om in te zwemmen. Sinds mijn Nivea strandbal tijdens een vakantie in Griekenland in een halve minuut kilometers ver de zeehorizon werd ingeslingerd, is dat een beetje over. Ik was 6 en de zee was me veel te sterk. Dat ik een paar jaar later Jaws zag, heeft niet echt geholpen.

Ik besloot om lekker op het droge te blijven en telde de muggenbulten op mijn benen. 14. Ik vond het best meevallen.

Na drie uur vonden ik en mijn bleke huid het welletjes. Ik reed terug naar mijn tijdelijke huis. In één keer, just saying. Onderweg haalde ik bij Mirjam Griffioen, kunstenares en vriendin van Linda, mijn kadootje voor Emily op. Ze woont in een prachtig bont (en blauw) geschilderd huis in Linda’s straat. Binnen hangt het vol met vrolijk gekleurde schilderijen. Er moet meer kleur in mijn wit met grijze huis, bedenk ik me. Als ze laat zien wat ze gemaakt heeft, ben ik ontroerd.

De rest van de dag liep ik wat rond door de buurt voor foto’s. En bezocht wat winkels in de hoop een rokje te vinden dat mijn mangosapincidentje goed kon maken. Mission impossible als je niet van panterprint houdt. Of een rokje wil dat je billen bedekt.

Na nog wat zon op het terras, loop ik terug naar Mundo Bizarre. Met mijn boek nestel ik me in de grote fauteuil en bestel wat te eten. Het is acht uur. ‘This song is about loef.’ Nog drie nachtjes (inmiddels twee).

Zo’n dag

…dat je beter in je bed kan blijven liggen. Die heb je ook hier. Ik althans.

Het begon al niet vlekkeloos toen ik vanochtend bij een kraampje op straat een mangosmoothie bestelde. Twee stappen en van top tot teen onder de gele smurrie. Sommigen weten dat ik in 15 minuten mijn koffer heb gepakt. Ik kan je zeggen dat daar niet heel veel kleren in zaten. Ik weet nu al dat de mango met melk er niet uitgaat. De Antilliaanse beveiliger vindt het maar wat amusant. Dat is het eigenlijk ook wel.

De rest van de ochtend hang ik bij Saint Tropez. Als ik maar gewoon blijf zitten, kan er ook niet zoveel misgaan. Behalve dan vergeten muggenshit op te smeren. Mijn benen worden steeds gespikkelder. Oh ja en ik ben de antiprikshit ook vergeten.

Dan maar muziek, dat leidt af van de jeuk. Een tijdje lig ik zo in de schaduw. De schaduw ja. Vandaag is zo’n dag dat ik genadeloos verbrand, schat ik zo in.

In de middag wil ik naar Porto Marie. Ok. Geen idee hoe ik moet rijden. Ik bekijk de kaart. Zandweggetjes. Geen paniek. Had Linda me al voor gewaarschuwd. Bij Mundo Bizarre vraag ik voor de zekerheid de weg. Ze zitten met z’n drieën buiten. De barkeeper, de chef en nog een jongen. Alledrie kijken ze me aan alsof ik gek ben geworden. ‘Ga jij in je eentje naar Porto Marie?’ Ok, niet op gerekend. ‘Kan dat niet dan?’ Het antwoord is resoluut: nee. Niet als je daar niet bekend bent, niet als je ook maar even laat zien dat je de weg niet kent, niet als je verkeerd rijdt en in een buurt terecht komt waar zelfs de politie niet wil komen. Niet aan die kant van het eiland. Ik slik. Ik neig, uit gewoonte, naar een ‘ja maar’. Ze zien het. ‘We vinden straks alleen nog maar je zwarte jurkje terug.’ Point taken. ‘Ga maar naar Mambo, dat is hier rechtdoor en dan aan je rechterhand.’ Goed idee, dat ga ik doen. Ik kijk naar mijn auto die zwaar ingeklemd staat tussen twee andere auto’s. De barkeeper vertelt me hoever ik naar achter kan. De andere twee gaan er eens even goed voor zitten. Binnen een halve minuut ben ik uitgeparkeerd. For the record.

Uiteraard rij ik Mambo Beach vijf keer voorbij. Goed, gevonden. Heerlijk. Zon, strandbedje, zonnebrand, muggenshit, boekje (Kluun, Haantjes, hilarisch).

Na drie uur wil ik terug. Het is rustig op de parkeerplaats, op wat verdachte personen na. Er staan zo’n 30 auto’s. Als je alleen reist moet je vaak je ‘ik weet precies waar ik mee bezig ben’ gezicht op zetten. Zo ook nu. Ik heb geen idee welke auto van mij is. Zilver. Er vallen 20 auto’s af. Zo nonchalant mogelijk loop ik de parkeerplaats op. Ik druk op het ‘open deuren’ knopje aan mijn sleutelbos. Er gebeurt niets. Waarom, echt, zitten er 4 fokking knopjes op, vraag ik me af. Ik druk op het goede knopje. Er klinkt een piep. 100 meter verderop, dat wel. Check, auto gevonden. Ik weet waar ik mee bezig ben, ik val niet op, ik ben de coolness zelve. Zonnebril op, tas op passagiersstoel, auto starten. Alarm. What the fuck. Alarm??? So much voor niet opvallen en weten waar je mee bezig bent. Ok geen paniek. Ik weet hoe dit uit moet. Knopje, pauze, knopje. Uit. Nog een keer starten. Weer alarm. Nee Minke, goed bezig, bijna onzichtbaar. Knopje, pauze, knopje. Starten. Hallelujah. Het werkt.

Ok, chill, nu weet ik waar ik mee bezig ben. Rijden. Links af, dan alleen maar rechtdoor. Na een paar honderd meter kan ik niet meer rechtdoor. Ik moet rechts. Ik rij door prachtige straten met gekleurde huizen en kerken. Even overweeg ik te stoppen voor foto’s, maar denk aan de woorden over alleen een zwart jurkje terugvinden. Gewoon blijven rijden bedenk ik. Geen idee waar ik ben, tot ik een bekende rotonde zie. Ik snij minstens vijf auto’s af (ik hing niet genoeg achterover), maar het lukt. Ik ben terug.

Nadat ik me omgekleed heb, ga ik wat eten op het Wilhelminaplein. Onderweg laat ik mijn iPod vallen en waait mijn rokje op terwijl ik langs een bomvol terras loop. Karma was nog niet klaar met mij. Ik plof neer, bestel een witte wijn en een Stoofpotje volgens Antilliaans recept. Toch maar gedaan én gered allemaal. Het is geweldig, alleen op vakantie, maar wel avontuurlijk :).

Morgen ga ik Linda naar haar werk brengen en dan naar Zanzibar. Dat kon, volgens haar. Nieuw avontuur. Voor nu eerst nog maar een wijntje.

Curaçao

Wat een overgang van rennen en vliegen in een nat en koud Nederland. Nou ja, dat vliegen bleef er een beetje in. 10,5 uur om precies te zijn. Lang leve de iPad, echt. Niet alleen omdat ik me met een beetje muziek af kon sluiten van de pogingen van mijn buurman slash new BFF om mijn telefoonnummer te bemachtigen. Ook omdat het entertainmentsysteem van Arke Fly nou niet bepaald de bom was.

Maar goed, na bijna een etmaal kwam ik enigszins verfromfraaid aan op tropisch curacao. Goed. Douane. Pinnen. Taxi. De norse taxichauffeur had geen zin, dat was duidelijk. En hij vroeg veel te veel geld, dat was ook heel duidelijk. Ach, vakantie, moe, laat maar. Op naar restaurant Mundo Bizarre waar Linda op me wachtte.

Linda bestelde Polar voor me, een tropisch biertje. We aten inktvis, gamba’s en vlees waarvan ik nog steeds hoop dat het geen leguaan was. Ze vertelde over haar ervaringen in 11 maanden curacao. Slepende immigratieprocedures, dagjes shoppen op Venezuela (10 bikini’s voor een tientje), feesten, dat het een kostbaar leven is op dit eiland.

Ze vertelt me over de stroom die je bij de benzinepomp moet kopen. Op een metertje zie je hoeveel je nog hebt, bij 5kw moet je nieuwe halen (staat nu op 8). Dat altijd wel iets niet werkt: of de stroom valt uit, of het water, of het internet. En als ze in het laatste geval belt met de internetcompany, kunnen ze haar niet helpen omdat zij ook geen internet hebben.

Ze onderbreekt haar verhaal omdat ze wil dat ik me inspray met antimuggenspul. ‘Anders krijg je dengue en dat is de hel.’ Ok. Geen paniek. Mijn struisvogelpolitiek tijdens de (non-) voorbereiding van deze reis lijkt niet meer houdbaar. ‘Ja daar kun je dood aan gaan, maar hoeft niet.’ Not helping. Ik smeer me van top tot teen in met zeer giftig ruikende insectenlotion. Check. Ontspan. ‘Oh en als je een duizenpoot ziet, oppassen. Ze zijn giftig. Direct doodmaken en oppassen want ze zijn altijd met z’n tweeën.’ Adem in, adem uit. ‘Gelukkig zijn de kakkerlakken allemaal verdronken tijdens de orkaan van een maand geleden.’ Slik. Orkaan? Linda vertelt over orkaan Thomas die een weekend lang aangekondigd werd maar niet kwam. Tot maandag toen niemand hem meer had verwacht. Ze woont op de begane grond, haar hele huis stond blank. Haar auto dreef de straat uit. Vrienden van haar waren onderweg en moesten in hun auto slapen. Wegen spoelden weg, er vielen 3 doden. Ik ben er stil van. De volgende ochtend was het rustig. Ze wilde naar immigratie om haar ‘verklaring van rechtswege’ te halen. Dat was al 36 keer uitgesteld. Maar immigratie was er niet meer. de weg er naartoe ook niet.

Inmiddels waren we toe aan ons vierde biertje en begon mijn 24-uur wakker zijn er wat in te hakken. We besloten naar bed te gaan. ‘Oh ja, wel de deur op slot als je binnen bent, laatst probeerde iemand in te breken terwijl ik thuis was.’ ‘En nog 1 ding: ‘s avonds niet alleen over straat hoor, mijn vriendin is laatst overvallen. Gewapend. En oh de jazzclub hier in de straat ook.’ Sweet dreams.

De volgende ochtend werd ik om half zes wakker. De verhalen van de avond ervoor leken ver weg. In het donker smste ik naar huis. Hoe het met Emily was? Gelukkig alles goed. Ik besloot maar niks te zeggen over de enge verhalen. Komt goed, Minke, komt goed.

Langzaam kwam de zon op. Heerlijk. We dronken koffie bij Mundo Bizarre en de ene na de andere Bevriende Nederlander schoof aan. Wat ik deed in Nl? Consultant, iets met online. Oh, klonk saai. Na een half uur durend gesprek over social media werd ik echter benoemd tot coolsultant. Score. Maar het leek een beetje teveel op werk. Op naar het strand. Eerst langs het Hilton om mijn auto op te halen. Linda brengt me er heen in haar Chevrolet. In de bekertjeshouder staat een flesje verlaten Corona. ‘ja, je mag hier eigenlijk niet rijden met drank op, maar ze hebben geen alcoholcontroles dus iedereen doet het.’ Ok. Ze vertelt hoe ze laatst werd aangehouden. Of ze ook had gedronken, want dan gaven ze haar wel even een lift. Nogmaals: ok.

Linda’s auto is hilarisch. Ik vraag of ze ook APK hebben. ‘jazeker, een mannetje loopt een rondje om de auto en checkt of er 4 wielen onder zitten. Vervolgens rijdt hij 10 meter, remt en controleert de ruitenwissers.’ Geruststellende gedachte. Haar auto heeft APK tot 2014. Ik ben bang dat ie dat niet gaat redden.

We halen mijn auto op. Die is er, voor zover ik kan inschatten, beter aan toe. Ik rij achter Linda aan naar Hook’s Hut. Ik ben te herkennen aan mijn richtingaanwijzers, want ben echt de enige die ze gebruikt. Orkaan Thomas heeft een paar leuke uitdagingen in de vorm van enorme gaten in de weg achtergelaten. Dat ging net goed. Zou wel gênant zijn, bedenk ik me. Dat je nog geen 10 minuten nadat je een auto gehuurd hebt al de wegenwacht moet bellen.

En dan….de zee. Het witte strand. Een frozen limoensap. Ik loop naar de zee en daar is ie: ontspanning. Heerlijk. Een vriend van Linda sluit aan. Hij woont hier al 8 jaar. Hij vertelt verhalen in dezelfde categorie als Linda. ‘Er is maar 1 ding op dit eiland dat op tijd begint en op tijd eindigt: happy hour.’ Ik kijk naar de laaghangende zon en denk: dit is perfect zo. Laat dat Happy Hour maar beginnen.’