De man die eigenlijk een Audi reed

Hij knielt bij mijn achterbumper. Gaat met zijn vingers over het plastic en slaakt een zacht “mmmm”. Zo’n gespeeld bedenkelijke “mmmm”. Dan staat hij op, draait zich om en kijkt naar zijn voorbumper. Nu knielt hij niet. “Dat is gek. Dat is echt heel gek.” Ik sta te kijken naar zijn brede rug in beige jas met dito sjaal. Mijn armen over elkaar. Ik zeg niets. Hij kijkt me aan. “Ik heb helemaal geen schade. Hoe kan dat nou?” De man die net met 70 achterop mijn auto reed, stelt de verkeerde vragen. “Geen idee, heeft u een schadeformulier?” Ik probeer niet te trillen, maar het is koud en ik ben geschrokken. Geen antwoord. Hij pakt zijn Blackberry en maakt een foto van mijn achterbumper. Dan kijkt hij me aan. “Normaal rijd ik een Audi.” Met stip op één als meest overbodige opmerking van 2012. Ik vind het koekblikje waar hij normaal kennelijk niet in rijdt ineens heel goed bij hem passen. “Echt heel gek.” Nog een keer. “Zullen we even naar binnen gaan?” We zijn van het stoplicht waar we botsten naar een benzinepomp gereden. Hij rommelt in zijn dashboardkastje. “Ja.” Ik pak mijn tas en we lopen naar binnen. Dit kon wel eens lang gaan duren.

Dan stopt er een voor mij bekende auto. Een collega stapt uit, herkent mijn auto en loopt naar binnen. “Yo, wat is dit?” “Tja, aanrijdinkje.” De botsingman was net aan mij aan het uitleggen waarom hij zijn verzekeringsgegevens niet hoefde in te vullen. Ik zei natuurlijk van wel, maar wat wist ik nou helemaal van botsingen en het leven in het algemeen enzo. Mevrouwtje. “Lukt het allemaal” vraagt mijn collega. Hij legt zijn autosleutel op het tafeltje vol papieren. “Ja hoor” zeg ik. “We zijn net onze verzekeringgegevens aan het invullen.” Ik kuch gemaakt. De botsingman spot de gevlochten cirkeltjes op de autosleutel. Hij kijkt naar zijn blauwe Suzukietje. “Normaal rij ik ook een Audi” zegt hij zacht. Nog een keer.

Hij vult het formulier helemaal in. En schrijft op dat het zonder twijfel zijn schuld was. Ondanks de aanwijzing “beken nooit schuld.” Ik zeg maar niks. Ik heb er toch geen verstand van.

Honda-Jelle

Toen ik vijftien was had ik zo’n vriendje met zo’n stoere auto. Een zwaar gepimpte metallic blauwe Honda CRX. Verlaagd, blinkende velgen, dubbele uitlaat, rare spoiler en een tribal sticker op de achterruit. Dat ding was zijn lust en zijn leven. Zijn weekend bestond uit het wassen van deze auto. Laag na laag werd de glanswax er met de hand ingewreven terwijl ik in de koude garage zwijgend toe keek. Met het puntje van zijn tong tussen zijn lippen geklemd, werkte hij kleine lakkrasjes weg. Zo schattig. Incidenteel bouwde hij een boxje of versterker in. Het was niet de bedoeling dat ik hielp. Het was überhaupt niet de bedoeling dat ik me in de buurt van die auto bevond. Ik mocht bij gratie Gods af en toe plaats nemen op de passagiersstoel, maar eigenlijk had hij liever dat ik op de achterbank ging zitten. Eten of drinken was uit den boze. Laat staan mijn lippen stiften. Het ding moest altijd binnen het gezichtsveld blijven, want “straks gebeurt er wat mee, ja”. Hoogtepunt van zijn weekend was het “stukkie rije”. En dan vooral het opgefokt, ronkend gas geven bij het stoplicht met de bedoeling de auto naast hem te intimideren. Linkerhand bovenop het stuur. Rechterhand op de pook. Bovenlijf voorovergebogen. Hoofd schuin. Met toegeknepen ogen voor me langs kijkend naar “de tegenstander”. Ik zei dan vaak iets als  “huh, waarom brandt dat lampje?”. Hij keek dan verschrikt naar het dashboard. Net als het groen werd, natuurlijk. Ik stak mijn duim omhoog naar de wegsprintende “tegenstander” en nam het gevloek op de koop toe. Dat gevloek duurde dan tot aan de parkeerplaats waar hij met zijn Homdavriendjes had afgesproken. De met gouden kettingen behangen jongens maakten blikjes bier open, rookten Javaanse Jongens en namen de nieuwste specs van hun geluidsinstallaties door. Dikke hardcore tot mijn oren er van zoemden. Er kwamen altijd veel meisjes op af. We hebben het hier over het pre-breezer tijdperk, dus werd er Martini gedronken. En Canei. Af en toe stapte zo’n meisje dan bij een jongen in en reden ze een eindje verderop. Maximaal een kwartier. Met rode wangen stapten ze dan uit onder luid gejoel van de rest.

Ik zat toen net in mijn Vasalisperiode. Echt heel veel geanimeerde gesprekken heb ik niet gevoerd, daar op de parkeerplaats.  We waren ook wel een beetje een gek stel. Ik deed aan toneelspelen, hij aan autowassen. Ik luisterde Green Day. Hij haatte dat. Maar ja, verliefdheid kruipt waar je het niet verwacht en hij had van die mooie ogen. En ik een lekkere kont. Hij was erg grappig als we alleen waren en ik deed Atheneum, dat vonden zijn ouders mooi. Bovendien maakte ik al zijn huiswerk en zo stond hij een stevige acht. Gemiddeld.

Vijf week. Vier weekenden. Zo lang duurde het. “Zeg, Jelle. Die auto he? Kan dat niet door de wasstraat? Dan kunnen we een keer de stad in of zo. Of ergens binnen zitten. Of zo. Weet je.” Ik had alle Panorama’s van zijn vader al drie keer gelezen. Mijn lekkere kont was beurs van zitten op het lege bierkrat en bovendien was ik volledig verkleumd. Mijn adem maakte wolkjes in de lucht. Ik was er klaar mee. Hij keek me aan met die mooie blauwe ogen en zei niets. Zijn mond ging een beetje open. Kleine slijmdraadjes verbonden zijn boven –en onderlip. Ik vond het heel vies ineens. En zijn eeuwige lichtblauwwitte trainingspak met bruine zweetkringen die er blijkbaar niet uitgingen in de was, ook. Hij pakte zijn pakje shag en begon er één te draaien. Zwijgend keek ik hoe hij met zijn ogen dicht het vloeitje dicht likte. Hij deed het shagje tussen zijn lippen en stak het aan met zijn benzine-aansteker. Met een flinke teug zoog hij de rook naar binnen. Zijn ogen strak op de achterbumper. Er bleef een klein stukje tabak op zijn onderlip hangen toen hij de rook uitblies. Ik deed twee stappen naar voren tot ik vlak bij hem stond en haalde het voorzichtig weg. “Ik ga. Ik verveel me.” “Ja.” En zo keek ik niet meer om en keek Jelle me niet meer na. We hebben elkaar nooit meer gesproken. Ik denk niet dat hij het nog een keer aan heeft gedurfd met zo’n Vasalismeisje. Lekkere kont of niet.

Zelf zat ik een paar week later weer te koukleumen op een parkeerplaats. Kijkend naar mijn nieuwe vriendje. Skateboardend.

 

Lees ook: Mannen en auto’s.

Mannen en auto’s.

Laatst zat ik bij een man in de auto. Dat is wel vaker zo, maar niet altijd maak ik me onsterfelijk belachelijk. Nu wel. Er is niks aan de hand. Muziekje, kletsen, 50 want bebouwde kom. Dan wijkt de auto iets naar rechts. Ik zie een geconcentreerde blik in de achteruitkijkspiegel. Er komt een puntje van zijn tong tussen zijn lippen door. Zijn hoofd draait naar links, zijn ogen volgen een zwarte bolide die ons inhaalt. Het blijft even stil. We rijden weer recht. ‘Wow. Dat was een Aston’ volgt na een zucht. ‘Wie was dat’ vraag ik. ‘Een Aston Martin. Die auto’s zijn twee ton. Minstens.’ ‘Oh. Nou. Het leek een Mazda.’ Dat was geen handige opmerking. Grote ogen. En het bleef nog lang stil. Goddank was het familie en geen eerste date.

Er zijn best veel dingen waar ik verstand van heb. Internet, mascara, luiers, marketing en lingerie, bijvoorbeeld. Niet van auto’s. De ‘Die-en-die heeft een nieuwe BMWXdrieentachtigkommavijfmettwaalfcilinderinjectieenpowerupfunctionaliteit-alleeneenbeetjejammervandelerenbekleding’ conversaties op mijn werk en willekeurige verjaardagen hoor ik niet eens. Na het Mazda-incidentje besluit ik eens wat research te doen. Want wat is dat met mannen en auto’s?

Als eerste: een mooie auto maakt meer los bij een man dan een lekker wijf. Dit geldt voor kijken én berijden. En: auto’s zijn status. Rij je in een dure auto? Dan moet je wel succesvol zijn. In iets. Behalve als je least, dat is een beetje nep. Auto’s met een nieuw kenteken zijn beter dan met een oud kenteken.

Audi’s mogen. Het liefst een RS6, want de A-serie is al mainstream. BMW’s mogen ook, vinden de meeste mannen. Hier kies je dan wel voor een M5 als je een beetje serieus genomen wil worden. X5 kan in sommige gevallen ook. Vrouwen in een X5 zijn dan wel weer wat twijfelachtig, maar minder twijfelachtig dan in een X3. De X3 is sowieso twijfelachtig, want waarom dan geen X5, daar is iets mee aan de hand. Mazda’s mogen niet. Al helemaal niet met een spoiler. Spoilers mogen eigenlijk nooit. Een Prius werkt eigenlijk altijd op de lachspieren, nog meer dan andere Toyota’s. Volkswagens zijn degelijk, maar eigenlijk is alleen de Touareg ‘done’ want een Golf heeft iedereen. Opel: niet doen, wannabe’s.  Skoda’s zouden verboden moeten worden. Fiat is Italiaanse rotzooi, maar beter dan Renault of alle andere Franse rommel. Fransen moeten stokbrood bakken, wijn maken en ver van auto’s blijven.

Volvo? Veilig. En voor brave mannen. Hele brave mannen. Daar liggen geruite kleedjes op de hoedenplank voor’ het geval dat’ en/of de teckel. En er wordt opera geluisterd. Dan Porsche. Dat zijn geile auto’s. De 911 dan, niet de Cayenne. Die laatste is eigenlijk geen Porsche, namelijk. En een pooierbak, bovendien. In een Porsche liggen doorgaans geen geruite kleedjes, daar wordt gewoon op de bekleding gesekst. Met de blote billen op het leer en zonder opera. De Cayenne mag trouwens al helemaal niet wit zijn. Dat is te porno, zelfs voor een pooierbak.

Chryslers mogen wel wit zijn. Chique, maar bombastisch. Er zijn niet veel mensen die dat goed kunnen hebben. Aston Martins of Maserati’s: dan heb je echt klasse. Als ze nieuw zijn, tenminste. Daar wordt niet achter gebumperkleefd en iedereen gaat gelijk naar rechts, zo zijn de regels. Respect. Minder respect voor Mercedes, helemaal als zilver. Te patserig en houden zich nooit aan die regels. Mini’s zijn schattige boodschappenautootjes voor vrouwen die niet te veel kopen. Een Jaguar mag soms: alleen als je onder de dertig bent, de aangeklede versie rijdt en deze zichtbaar zelf hebt betaald. Boven de dertig is er midliferisico. Boven de zestig is het een beetje sneu. Dan heb je nog een verzameling exotische merken van verschillend kaliber, maar allemaal lelijk.

Ferrari: jazeker. Doe wel een zonnebril op, ook ’s nachts.  Nooit, nooit een cabrio. Nooit. Dat behoeft geen verdere toelichting. En blonde vrouwen in dure, grote auto’s doen het goed. Flirtmateriaal pur sang.
Auto’s zijn voor de man duidelijk meer dan een vervoersmiddel, zo leerde ik. Het zijn rijdende emotiebronnen. Waarom is me dan weer niet duidelijk geworden, maar ik ben blij dat ik dit nu weet. Ik beloof dan ook plechtig nooit meer zomaar ‘Mazda’ te roepen. Al helemaal niet als er een DB9 rijdt. Voor je het weet heb je ruzie.

 

Maar of een auto nou symbool staat voor succes? Dat durf ik hier wel hardop in twijfel te trekken. Ik ken namelijk genoeg succesvolle mensen, ook mannen, die in een degradatie-auto rijden. Omdat ze liever hun geld uitgeven aan iets anders dan peperduur blik in metallicgrijs. Of omdat hun succes niet per se is vertaald naar een zak met euro’s. Succes en geld zijn namelijk niet hetzelfde. Voor mij. Maar dat zal wel een vrouwengedachte zijn. Hoe dan ook, ik ben een stuk wijzer. Behalve dan over mijn eigen auto: een oude, zwarte Ford Escort met een antenne die naar voren wijst, in plaats van naar achteren. Misschien is in dit geval onwetendheid beter.

 

Noot: Mijn bronnen hebben aangegeven liever anoniem te blijven. U begrijpt waarschijnlijk wel waarom.
Noot: de foto is gemaakt door @autostomerij050 :)