Alle dagen Kerst

kerstboom“Dit jaar”, ik heb het tegen mijn lief, “dit jaar maak ik met Kerst een echte kalkoen”. Hij kijkt mij verwonderd aan. De vrouw die nog geen pannenkoek kan bakken gaat zich toeleggen op een culinaire exercitie. Als ik me niet vergis, kijkt hij ook wat bangig. “Nee, echt” zeg ik. “Ik las een recept van die dame Witteman in een blad. Klonk als goed te doen. Duurt wel drie dagen.”

Ik weet niet wat het is, maar met dat ik ouder word, wordt mijn zucht naar Kerst groter. Ik had een aantal jaar een boycot, maar Kerst is back. En hoe. Ik verheug me ineens op dennennaalden, Kersthitjes en prikkende truien. Op kerstkransjes en feestelijke bubbels met kou buiten een een vuurtje binnen. Dit jaar ga ik er helemaal voor. Daarom kocht ik gister, op de eerste dag dat het met goed fatsoen kon, een Kerstboom.

Die boycot was trouwens niet zonder reden, want Kerst is lastig als je mist. Wie je dan ook maar mist. En het is ook niet per se dat het makkelijker wordt, maar misschien ben ik het meer gaan waarderen. Dat Kerst.

Mijmerend over mijn fantastische kalkoen die ik echt heus-en-zeker-weten ga maken, zigzaggend door het winkelend publiek, herinner ik me de Kerst van de Mislukte Kip. Die ging zo: elke Kerst nodigde ik mijn vader uit voor een maal. Hij was alleen en een aantal jaren alleen zonder echt huis. Dus kookte ik de sterren van mijn hemel en kocht wat extra cadeaus. Een trui, een tas met boodschappen, een kacheltje voor de onverwarmde boot waar hij een tijdje op sliep. De Kerst van de Mislukte Kip was niet anders; hij pakte cadeaus uit, we kletsten wat en ik had alles onder controle. Behalve dan de oven. Die stond een beetje aan de warme kant. Dus toen het perfect ingestelde kookwekkertje ging, tilde ik er met schaamrood op mijn wangen een volledig zwartgeblakerde kip uit. Ik denk niet dat ik ooit zo beteuterd heb gekeken, ik denk niet dat ik mijn vader ooit zo hard heb horen lachen. Samen peuterden we het zwart van het wit, goddank was het ding wel gaar. Mijn vader maakte nog een grap over dat het eten uit de vuilnisbak zo slecht nog niet was. En gelukkig hadden we wijn.

Met deze herinnering twijfel ik dan ineens wel aan het hele idee van het maken van die kalkoen, ik twijfel niet aan het plezier van mijn vader en mij tijdens onze Kerstavonden. En de glimmende ogen bij de cadeaus. Kerst is niet voor iedereen altijd een feestje.

Later die middag, in een warm, overvol café met een rode wijn een een bol glas bier, hebben we het maar even niet meer over de kalkoen, mijn lief en ik. We bedenken hoe we iemands Kerst een beetje fijner kunnen maken. Want, echt, er zijn een heleboel mensen die 25 en 26 december niet per se aan een fijngedekte tafel doorbrengen. Zelfs met huis, maar zonder bezoekende familie, kan het een ware beproeving zijn. Of met huis, met familie en zonder geld. Kerst is lastig als je mist.

En kleine beetjes helpen, dus wij helpen deze Kerst iemand een beetje. Een trui, een stuk kalkoen van een cateraar, een dinerbon, een flesje rood, een beetje gezelschap. Voor wie en wat precies weten we nog niet, maar dat we wat doen, staat vast. En ik zeg: als iedereen dat nou gewoon even doet dit jaar. Een klein gebaar, eentje maar…Kijk even om je heen of iemand iets nodig zou kunnen hebben om Kerst een stukje leuker te maken.

Dan kunnen we vanaf 2015 namelijk doen dat het alle dagen Kerst is. Want er is elke dag wel iemand die een klein gebaar kan gebruiken.

En waarom zouden we überhaupt alleen maar kalkoen maken in december? Oefening baart kunst, toch?

 

Dit was een column op Radio 2 voor het programma Hemelbestormers. Het fragment is hier terug te luisteren.
De andere columns voor Hemelbestormers vind je hier :).

Alles heeft zin

mama“Oma Margreet is vandaag jarig. Dus gaan we vanmiddag een taartje eten.”
“Maar Oma Margreet is toch dood?”
Mijn vierjarige dochter heeft geen probleem met het benoemen van de dingen die waar zijn.
“Dat klopt, maar toch kunnen we haar verjaardag vieren.”
“Wie blaast het kaarsje dan uit?”
“Dat mag jij doen.”
“Yessss.”

In de supermarkt kiest zij de taart en vertelt ze aan iedereen die het wil horen dat het taart is voor dode oma Margreet en dat zij het kaarsje uit mag blazen. Als we daadwerkelijk aan tafel zitten met taart en kaarsjes, wil ze toch liever My Little Pony kijken. Ik vertel haar dat we dat niet doen. Dat we taart eten en denken aan oma Margreet. Niet aan valszingende ponies met vleugels. Ze vindt het goed. Dus gaan we denken aan oma. Aan mijn moeder die vijf jaar geleden overleed en 61 geworden zou zijn.

Ik heb mijn beide ouders praktisch zien sterven. Ik heb hun angst gezien en de dood van heel dichtbij gevoeld. Geen mooi gezicht. En in de periode daarna vroeg ik me steeds maar af wat het leven nou eigenlijk voor zin had. Vrij vermoeiend. Bij de kassa in de supermarkt, wachtend in de file, tijdens het lakken van mijn nagels. En nog veel vermoeiender: ik concludeerde steeds hetzelfde. Waar zijn we mee bezig? Waar ben ik mee bezig? Rennen, vliegen, werken, carrière, geld, feestjes. Waarvoor? Allemaal voor niks. Om uiteindelijk doodziek in een vreemd bed weg te kwijnen en kwijt te raken. Leegte achterlatend. Niet bepaald een geruststellende of motiverende gedachtegang.

Tot laatst. Toen ik het ineens begreep. Tijdens het bakken van pannenkoeken, nota bene. Wat het leven voor zin heeft omdat je toch dood gaat? Dat. Dat was de zin. Alles daarvoor. Alles voor dat moment heeft zin. Hier, nu. Het punt is dat je doodgaat. En dat het maar beter afscheid nemen van een rijk leven betekent. En dan bedoel ik niet rijk als in geld. Dan bedoel ik rijk aan belevenissen. Herinneringen. Rijk als in de indrukken die je maakte op anderen. Hoe anderen indruk op jou maakten. De liefdes die je had. Ook de ruzies die je maakte. Alles. Eigenlijk heeft alles gewoon zin.

Sindsdien leeft het een stuk lekkerder. En, belangrijk; het herinnert het een stuk lekkerder. Het denken aan mijn doden vond ik zwaar. Het ging gepaard met een gevoel van plaatsvervangende spijt. Spijt dat het geen zin zou hebben gehad, dat leven. En dat had het dus wel. Alles wat we mee hadden gemaakt, hadden we meegemaakt. Dat neem ik mee, dat geef ik door. Leven heeft heel erg veel zin.

En het denken aan het leven van de doden heeft net zoveel zin. Dus die middag dachten we aan oma Margreet. En niet aan haar dood, maar aan haar leven. Met twee moorkoppen, een kaarsje en een fles bubbels. Ik vertelde, mijn dochter luisterde. En andersom. Een mooi moment waarvan ik me toen voornam dat veel vaker te doen.

Gewoon even lekker zitten en denken. Herinneren. Aan al die dingen die zin hebben. Want alles heeft zin.

 

Deze column schreef ik voor het programma Hemelbestormers op Radio 2. Je kunt het terugluisteren op hun website.

Liefde is het allermooiste

liefde

Mijn dochter en ik staan samen te koken. Ik schil de aardappels, zij snijdt ze vervolgens in stukjes. Daarna gooit zij ze met grote kracht in het pannetje met water. Kleine spettertjes springen vrolijk rond bij iedere plons. De radio draait liedjes waar we allebei nauwelijks zichtbaar, maar verbazingwekkend synchroon op meeswingen.

Als ik de aardappels op het vuur zet, vraagt ze of ze morgen haar mooie glittershirt aan mag. Dat mag. Tegen de tijd dat het water kookt, vraagt ze het weer. “Ja, lief. Dat zei ik toch al?” Ze herhaalt de vraag tijdens het dichtschroeien van de slavinken, tijdens het afgieten van de boontjes en vlak na haar eerste hap. Ze mag nog steeds haar glittershirt aan. “Maar waarom vraag je dit zo vaak?”

Met twee jusdruppels aan haar kinnetje komt het hoge woord eruit: “Ik moet er toch mooi uitzien?” Ze zegt het alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat een meisje van vier er mooi uit moet zien op een doordeweekseschooldinsdag. Ik vraag haar met volle mond waarom ze er dan precies mooi uit moet zien. “Voor Ibrahim” zegt ze. “Dan wil hij misschien hand in hand lopen. En mijn vriend zijn.” Ik verslik me in mijn appelmoes. “Ben je een beetje verliefd, Emily?” Haar oortotoorglimlach zegt deze moeder genoeg: mijn dochter van vier is inderdaad verliefd. En niet zo’n beetje ook. Roze blosjes kleuren haar wangen.

Die avond, na het afruimen, afwassen en voorlezen laat ik dit gegeven even goed op me inwerken. Vier en verliefd. Ongewild dringen beelden van puberjongetjes met pussende puistjes zich aan me op. Ik zie voor me hoe hordes scooterhelden zich onder haar slaapkamerraam verzamelen om haar mee te lokken naar de stad. Ik zie hoe hun lippen met vlassige netnietsnorretjes zich richting mijn dochters perfecte hartvormige mond bewegen. Hoe hun vingers, net klaar met een het rollen van een zwaar shaggie, zich onder haar shirtje friemelen, op zoek naar de onuitstaanbaar ingewikkelde sluiting van haar eerste BHtje. Ik hap naar adem en neem een grote slok wijn. En nog maar eentje. Probeer mezelf tot rust en kalmte te manen. Ze is vier. Niet veertien. Nog niet. Ik realiseer me ineens hoe ik mijn moeder tot uitersten heb gedreven. Want wat was ik vaak verliefd. En echt niet allemaal materiaal waar moeders doorgaans blij van worden. Maar ja, iedereen heeft nou eenmaal recht op een eigen zoektocht naar liefde. Ook dochters.

Ook mijn dochter.

Dus de volgende dag mag ze haar glittershirt aan. En help ik haar hartjesstickers plakken op het cadeautje dat ze speciaal voor Ibrahim maakte. Leg ik mijn hand op haar blonde haartjes als ze dapper het cadeautje geeft. Met uitgestrekte armpjes en een grote glimlach. Ze maakt het trouwens zelf alvast wel open. Die dochter van mij laat er geen gras over groeien, dat is in ieder geval duidelijk.

Die middag zie ik haar stralend komen aanlopen, hand in hand met haar nieuwe vriendje. Haar eerste vriendje. Ik wil haar natuurlijk vertellen dat cadeautjes en glittershirts helemaal niet nodig zijn om in de smaak te vallen bij Ibrahim of anderen. En dat ze helemaal nooit haar best hoeft te doen voor wie dan ook omdat ze al zo prachtig is zoals ze is. Dat liefde ook bitter kan zijn en dat ze vlassige snorretjes echt prima links kan laten liggen. Maar ik slik alles in. Want ze is vier en verliefd en ze mag er zelf achter komen wat dat betekent. We hebben nog alle tijd voor wijze lessen en moederwaarschuwingen. En mocht er toch iets misgaan, leg ik gewoon mijn hand weer op die blonde haartjes.

Voor nu moet ze vooral genieten van hand-in-hand. Want liefde is het allermooiste wat er is.

Dit verhaal schreef ik voor KRO’s Hemelbestormers op Radio 2. De uitzending was 21 september. Het fragment kun je hier terugluisteren.

Wat je wordt, ben je zelf

foto (1)Ik mocht alles worden, zolang ik maar gelukkig werd. Mijn moeder is daar altijd heel stellig in geweest. Dokter, vuilnisvrouw, advocate, actrice, glazenwasseres, secretaresse, kinderboerderijhoudster, dolfijnentrainster: alles was goed. Ze was al lang blij dat ik opgroeide in een tijd waar alles worden geen keiharde strijd zou zijn, zoals bij haar het geval was geweest. De wereld lag voor me open, ik kon gaan studeren, of niet. MAVO was prima, VWO ook.

Op mijn zeventiende was ik de eerste van mijn familie die ging studeren aan een universiteit. Nederlands. Want daar was ik goed in en dan zou ik er misschien ook wel gelukkig van worden. Maar als je alles mag worden, is Neerlandica worden dan wel sexy genoeg? Ik kon immers ook psychologe worden. Dus stapte ik over. Nou ja, ik deed een poging. Eerst moest ik een toets doen omdat ik geen eindexamen wiskunde had gedaan. En die toets haalde ik op een tiende niet. Maar gelukkig mocht ik alles worden en was er nog wel een plekje bij pedagogiek en dat was ook een soort van psychologie en ik hield van kinderen. Na twee jaar uni kon ik nog steeds alles worden en wist ik nog steeds niet wat precies. Dus nam ik een jaartje vrijaf, want dat denkt lekkerder na. En werkte ik dat jaar in de bediening en achter de bar. Dat denkt trouwens helemaal niet heel lekker na, maar dat terzijde.

Alles mogen worden is prachtig en beangstigend tegelijk. Het is een luxe, begrijp me goed, maar aan mij was het niet besteed. Niet omdat ik niet ambitieus was aangelegd, niet omdat ik geen doorzettingsvermogen bezat, maar omdat ik gewoon niet wist wat ik dan worden moest. En het is immers wel de bedoeling dat je iets wordt, toch?

Op een dag besloot ik daarom dat ik moest kiezen. Ik sloot me op in de bibliotheek en las alle studiegidsen van alle hogescholen en universiteiten van Nederland. Als je niet weet wat je wil worden, dan kun je nog wel weten wat je graag wil leren. En je kunt besluiten om iets af te maken. Dus dat deed ik.

En zo kwam ik er achter dat het helemaal niet de bedoeling is dat je iets wordt. Het is de bedoeling dat je er bent. Leert. Ervaring op doet. En zo voor jezelf kan zorgen. Want mijn moeder was dan niet streng op studievlak, ze had me heel erg duidelijk gemaakt dat er maar één iemand voor mij ging zorgen als ik later groot zou zijn en dat was ikzelf.

Point taken, mama. Want hier ben ik. Geen Neerlandica, geen psychologe, geen pedagoge, maar geloof me: ik zorg prima voor mezelf. Ik ben nu daar waar ik precies pas en ik ben nog niet eens klaar ook. Ik deed, ik koos, ik maakte fouten en probeerde opnieuw. En keek vooral veel om me heen.

Ik denk dat je dat ook bedoelde, mam. Niet dat ik alles mocht worden, maar dat ik alles mocht zijn. En dat je het vertrouwen had dat ik er wel zou komen, daar waar ik zou horen. Dus dank daarvoor. Want ongemerkt koos ik precies die dingen die klopten. Omdat het allemaal kon en ik dus alleen nog maar mijn hart hoefde te volgen. Mijn hart van dat moment. Niet mijn hart van jaren later. En juist dat geeft vertrouwen. Want wat je wordt, ben je zelf.

 

Deze column schreef ik voor KRO’s Hemelbestormers en las ik voor op 10 augustus op Radio 2. Terug te zien en luisteren op hemelbestormers.kro.nl.

Het concert des levens

“Van het concert des levens heeft niemand een program.” Het hing op zo’n mooi wit-blauw bordje in de woonkamer van mijn oma. Als klein meisje bracht ik uren door, mijmerend over de betekenis van deze spreuk terwijl de twaalf donkerbruine klokken van mijn oma duidelijk hoorbaar de tijd wegtikten en zij deze tijd doodde met het maken van Zweedse kruiswoordpuzzels. Nooit heb ik gevraagd wat het betekende. Ergens dacht ik dat ik er vanzelf wel achter zou komen.

En natuurlijk gebeurde dat. Want dat gebeurt iedereen. Ik denk nog vaak aan de kazige tegeltjesspreuk. Want zo is dat met tegeltjesspreuken; ze staan niet voor niets op een tegeltje. Ze staan er omdat ze waar zijn. Van het concert des levens… het klopt. Niemand weet wat het leven in petto heeft. Zomaar kan alles anders zijn. Je wint een jackpot, ontmoet de liefde van je leven – of van die dag-, koopt het huis van je dromen. Maar dat is niet waar het tegeltje over gaat.

Het zijn niet de momenten van geluk waar we bang voor zijn, het zijn de dramatische wendingen die ons angstig maken. Want: wat als? En dat is het; we niet weten wat. En we weten niet als. Drama ligt op de loer. Er kan van alles gebeuren. Elke dag. En dat het een keer komt, weet je. Je weet alleen niet wanneer of in welke vorm. Wat tegeltje zegt, is; leef gewoon. Want nu is nu, morgen weet je niet.

Gemakkelijk gezegd, lastiger gedaan, weet ik uit eigen ervaring. Want wat ben ik bang geweest. Helaas vaak terecht, ook nog. En dat is het: het hielp niet. Of ik nou bang was, of niet: dat wat gebeurde, gebeurde. We kennen het program niet, we gaan er ook niet achter komen. Ik heb het bang zijn opgegeven. Zo goed mogelijk. Dat concert des levens doet toch wel wat ‘ie zelf wil. Beetje violen, harde pauken, solo van de cellist. Soms binnen een paar minuten van  salonkamermuziek naar geluidenchaos.

En als het dan zo uit de hand loopt, het allemaal onhoorbaar en vals klinkt? Dat is het moment waar het eigenlijk om gaat, waar het er echt op aan komt. Iedereen krijgt een portie ongehoorzame muziek te verduren. Ouders die overlijden, kinderen die ons ontvallen. Kleinere uit de maat muziekmakerij. Dan kunnen we laten zien waar onze dirigentkwaliteiten liggen. Leven gaat niet over het program kennen, het gaat om zachtjes kunnen meedeinen met de muziek en af een toe eens keihard, onbehoorlijk dansen. Trakteer jezelf op en prachtige aria,  juist als het even heel erg tegenzit. Geniet af en toe van een korte stilte en laat daarna alles aanwellen als nooit tevoren.

Vergeet het program. Vergeet gewoon niet te luisteren. En te dansen. Vergeet niet dat de mooiste muziek wordt gemaakt in tijden van totale chaos. Want dat is uiteindelijk de kunst: groot drama kunnen omdirigeren in een prachtig concert. Geen gemakkelijke klus, maar wel ééntje om na te streven wat mij betreft. Want als het lukt. Als dat lukt. Pijn, verdriet, woede, angst meenemen, loslaten en omvormen tot een nieuw, niet eerder gehoord couplet. Dan kan je echt helemaal niets meer gebeuren.

Deze column schreef ik voor het programma Hemelbestormers op Radio 2. Ik las het voor op 29 juni. Het fragment kun je bekijken via deze link of bekijk de video hier

Later als ik oud ben

hemelbestormersZaterdag, einde van de middag. Ik neem plaats aan de bar en bestel iets met bubbels. Ik ben te vroeg, hij is te laat, in ieder geval moet ik even wachten. Het hippe café met jonge, mooie mensen is druk en lawaaiig. “Proost” hoor ik naast mij. Een paar krukken verderop heft een dame met opgeheven pink haar glas witte wijn naar me. “Proost, mevrouw” hef ik mijn glas terug. Ze is halverwege zeventig, schat ik. Haar bloedrode lippenstift vervaagt in de diepe groeven rond haar lippen. Aan haar vingers draagt ze glimmende ringen met prachtige stenen, haar zwarte jurk is bezaaid met pailletten. Ze is wat te klein voor de barkruk, haar benen bungelen speels in de lucht. Ik weet niet of ze een pruik draagt of dat ze verft, maar haar haren zijn behoorlijk zwart voor haar leeftijd. Haar rug kaarsrecht en fonkelende ogen.

“Mooi café wel, dit. Ik ben hier nog niet eerder geweest” roept ze naar me, net iets te hard. “Klopt, dit is wel een leuke plek.” “Wat zeg je, kind?” “Dat het hier inderdaad best leuk is.” “Sorry, ik hoor je niet, ik ben een beetje doof.” Ik ga wat dichterbij zitten. Ze wacht niet tot ik nog een keer herhaal wat ik zei, maar vertelt hoe ze als kind besjes in haar oor stopte en dat die haar trommelvlies hadden doorboord. Ze had nooit meer echt goed gehoord sindsdien. Ze lacht hardop. “Ach, er zijn ergere dingen hoor, kind. Echt waar. Proost.” En ze heft nogmaals haar glas.

De vrouw vertelt. Kleine stukjes chique leven, geboortes van kinderen, over haar moeder. En dat ze af en toe op zaterdagmiddag het café op zoekt, gezellig. Meestal haar stamcafé, maar vandaag toevallig deze. “Gezellig café, hoor. Ik ben hier nog nooit geweest.” Ik bewonder het wel, deze kwieke instelling. Wijntjes in een hippe bar na je zeventigste, ik zie mezelf dat eerder doen dan bingoën met mijn medebejaarden, later, als ik oud ben. En zo’n paillettenjurk misstaat me dan vast ook niet.

De dame valt even stil en ik bestel nog een glas bubbels. “Groot gelijk” zegt ze. “Ik lust ook nog wel een glaasje”. Opvallend sierlijk wenkt ze de barman. “Ik zou nog graag een glaasje Chardonnay bestellen” en ik denk even te zien dat ze er bij knipoogt. “Mevrouw van Dalen, dat kan ik helaas niet doen.” Haar gezicht verstart, haar lippen worden een klein, streng streepje. “Hoe bedoelt u!?” De barman probeert zo discreet mogelijk met haar te praten. Rustig en zacht legt hij uit: “We hebben afgesproken dat u hier één wijntje mag drinken. En dan schenken we niet meer. Het is wel eens misgegaan, weet u nog?.” Mevrouw van Dalen wiebelt heftig met haar benen. Het was schandalig. En het was haar nog nooit gebeurd.  Haar bedeesde en chique toon en tongval, vervallen in Haags gesnauw. Haar verontwaardiging is groot. De barman houdt voet bij stuk. De dame die hier nooit eerder kwam heeft hier kennelijk meer dan eens te diep in het glaasje gekeken. Dit is dus verval.

Ze rekent haar enkele glas Chardonnay af, trekt haar jas aan. Ze kijkt kort naar me. Nog steeds fonkelende ogen. Met een ruk draait ze zich om. Ze doet drie stevige stappen. En dan maakt ze een kort huppeltje. Als het kleine meisje van vroeger. Vervolgens stapt ze dapper door. Op naar het volgende café, waarschijnlijk.

Mevrouw van Dalen met paillettenjurk en glimmende ringen. Met gitzwart haar en bloedrode rimpellippen. Beschermd tegen zichzelf door de barmannen uit de stad. Ik weet niet. Misschien is dat bingoën zo gek nog niet. Later. Als ik oud ben.

 

 Dit verhaal schreef ik voor KRO’s Hemelbestormers en werd 4 mei uitgezonden op Radio 2. Luister het fragment hier terug

Marmot

radio2pola

Deze column heb ik geschreven voor het Radio 2 programma KRO Hemelbestormers en werd uitgezonden op 23 maart 2014. Het fragment kun je luisteren op de website van Hemelbestormers

 

Ik was een jaar of acht en werd door mijn moeder naar de kapper gesleept. Mijn lange blonde, maar veel te dunne, warrige haren moesten kort. Ze was de martelgang van het haren kammen ‘s ochtends zat. De kappersmevrouw zocht samen met mijn moeder een mooi kapsel uit. Op het plaatje in het boek leek het inderdaad best aardig..  Kort, praktisch, lekker anders maar best stylish. Ik was enthousiast. En toen ik buiten stond, was ik nog steeds enthousiast. “Nu moeten we ook gel kopen, he mama” vroeg ik toen we hand in hand langs de drogist liepen. Dat had de kapper er immers ook in gedaan en zo stond het ook in het boekje. Ik had dan wel niet zoveel verstand van hippe kapsels, maar dat dit exemplaar geen stand zou houden zonder gelletje of waxje, was me wel duidelijk. “Nee hoor, dat is voor grote mensen”  was haar onverbiddelijke antwoord. En zo gebeurde het dat ik maanden met een soort oversized marmot op mijn hoofd rond liep. Mijn moeder vond het prachtig. En daarom vond ik het zelf ook wel ok. Ik vond het jammer van de gel, maar mijn moeder had altijd gelijk, dus nu vast ook. Dit merkwaardige kapsel was nu gewoon van mij.
Maar daar waar ik mijn nieuwe kapsel omarmde, of in ieder geval onderging, hadden de meisjes uit mijn klas de grootste lol om de marmot op mijn hoofd. Stuk voor stuk hadden zij lange, glanzende haren in vlechten, staarten en met felgekleurde glitterspeldjes. En dat was niet het enige verschil; zij hadden strakke spijkerbroeken van dure merken, liepen op sportschoenen met roze en babyblauw en speelden met de meest prachtige Barbies en MyLittlePony’s die er te koop waren. Ik niet. Ik had vaak twee verschillende sokken aan, droeg regelmatig oude t-shirts van mijn moeder op mijn net iets te ruime C&A spijkerbroeken en speelde met Greetje; de rozeharige, guitige pop met uitpuilende vulling. Ik had zeg maar mijn eigen stijl.

Ik was niet degene die de verschillen zag. Maar werd er wel dagelijks op gewezen. Commentaar op de marmot kon daarom ook niet uitblijven. En zo kwam ik dan toch een keer huilend thuis. Dat mijn haar zo stom zat, zeiden ze.

Mijn moeder glimlachte zoals alleen zij dat kon. Beheerst, geruststellend en in haar ogen las ik al wat ze me ging zeggen. Dat ik prachtig was. Precies zoals ik moest zijn. Dat een spijkerbroek, een kapsel, een pop, nooit onderwerp van gesprek mocht zijn. Omdat het daar niet om gaat in het leven. Dat het prima was dat andere mensen daar veel drukte om hebben, maar dat het iets zegt over hen. Dat het vooral zonde was voor de glitterspeldjes dat zij niet verder konden kijken. En dat het bovendien maar heel erg saai zou zijn als iedereen er hetzelfde uit zou zien.

En bovenal. En met nadruk zei ze dan, met mijn handen in de hare en haar gezicht heel dicht bij de mijne, dat ik nooit, nooit, nooit door een ander mocht gaan twijfelen aan mezelf.

Uiteindelijk bleek de marmot dus een mooie aanleiding voor een onmisbaar stukje levensles. Een les in volharden in jezelf.  In weten wat bij jou hoort en wat bij iemand anders. In staan voor wat je bent en weten dat je er mag zijn, hoe je er ook uitziet. En hoe je haar ook zit.

Vraag!

minkehavemanMijn dochter, net als alle andere kinderen, heeft nogal eens hulp nodig.  Of haar voet zit onmogelijk vast in de bank, dan weer haar hoofd klem in een trui, laatst had ze  haar haren aan haar wang gelijmd. Schoenen willen niet aan of vast, ritsen van jassen klemmen of broeken zijn zeiknat van zo’n welbekend ongelukje. Kinderen vragen makkelijk, zonder gêne en geheel terecht, allerhande hulp. En ouders staan er dan, helpen,  en over het algemeen lachend. Maar ze doen nog meer: ze geven telkens iets mee waardoor de kans groter wordt dat het kind binnenkort dergelijke problemen zelf kan oplossen. Dat is ook de opdracht achter dat hele opvoeden. Niet alles voor ze doen, maar ze helpen het zelf te kunnen. En zo zijn kinderen ook ingericht: ‘zelluf doen’ wordt op een gegeven moment het meest uitgesproken (en vertragende) zinnetje op een dag. Want opgroeien betekent uiteindelijk juist dat: zelf leren,  zelf kunnen, zelf verantwoordelijkheid nemen, zelf oplossen.

Maar wat gebeurt er eigenlijk met dat vragen verderop in het leven? Groot zijn betekent ineens ook dat ‘help’ niet meer vanzelfsprekend is. Volwassen zijn, is immers  zelf kunnen, zelf doen. In voor- en tegenspoed. In ziekte en gezondheid. Tot de dood je scheidt. ‘Help’ is ineens een zwaktebod, zo lijkt het. Iets niet kunnen, dingen even niet overzien, maar ook troost of bescherming zoeken, staan symbool voor kwetsbaarheid. En kwetsbaar zijn, dat kan niet iedereen zich permitteren. Vinden we.

Waarom werkt dit zo? Willen we gewoon niet zielig gevonden worden?  Zijn we bang voor wat anderen van ons denken? Of heeft het te maken met angst voor teleurstelling? Want wie iets vraagt, kan ‘nee’ horen. Of helemaal geen antwoord krijgen. Uitgelachen worden, zelfs. Want, hey, we zijn toch geen kinderen meer? Wij zijn groot, volwassen, verantwoordelijk. Wij tonen geen zwakte, wij weten waar we mee bezig zijn. Wij zijn allesweters en alleskunners.

Maar niemand kan alles zelf. Gewoon niet. Dus laten we vragen nou eens gaan zien als een gewoonte. Van onszelf, maar eigenlijk ook gewoon van anderen. Want als we allemaal een beetje meer vragen, een beetje meer van die zogenaamde kwetsbaarheid durven  laten zien, dan is iedereen daar toch mee geholpen?  Niet durf te vragen, maar help te vragen. Door te vragen.

Wat er daarna gebeurt, dat zie je dan wel. Grote kans dat het heel mooi uitpakt. En kans dat niet vragen lelijk uitpakt.  Kinderen die niet vragen, zijn hopeloos verloren. Die zitten uren met voeten vast in banken. En vooral: ze leren niet hoe ze zichzelf kunnen bevrijden. Vragen mag en vragen moet eigenlijk ook gewoon.

Dus begin nu. Bedenk wat je nu heel goed zou kunnen gebruiken. En wie je daarbij zou kunnen helpen. Een  oprechte, authentieke vraag, wat dan ook. En dan: vraag. Doe het gewoon. Zonder gêne, zonder angst.  Mail, bel, sms, fax wat mij betreft. Maar vraag en vraag het vandaag nog.

 

Deze column heb ik geschreven voor het Radio 2 programma KRO Hemelbestormers en werd uitgezonden op 16 februari 2014. Het fragment kun je luisteren op de website van Hemelbestormers

Arrold en de rode knop

Arrold, arme Arrold. Arrold deed mee aan een televisiespelletje: Miljoenenjacht met Linda de Mol. De naam van het spelletje zegt het al: de kandidaat maakt jacht op miljoenen. Hij opent koffertjes, onderhandelt met “de bank” en hoopt met zo veel mogelijk geld naar huis te gaan. Arrold ging naar huis met 125.000 euro. Niet gek, denk ik dan. Maar Arrold spant een rechtszaak aan, want hij had, bleek achteraf, makkelijk met 5 miljoen naar huis kunnen gaan. Arrold drukte per ongeluk op de rode knop. Hij zei het gelijk: het waren de zenuwen geweest. Linda overlegde nog met de notaris. Maar regels waren regels. Op de rode knop drukken is het spel stoppen, 125.000 euro en geen cent meer.

Arrold zegt nu dat dit helemaal niet in de spelregels staat. Hij was zo dichtbij. Als hij nou maar niet op de rode knop had gedrukt. Van de zenuwen. Zo zonde. Het gevoel van had ik maar of had ik maar niet, beste Arrold, ik snap het wel.

Het mooie vind ik: dit is het leven in het klein. We maken elke dag, ons leven lang keuzes. We zien alleen niet altijd gelijk zo duidelijk hoe het uitwerkt. Mensen drukken dagelijks op rode knoppen waarmee ze geld of liefde en soms allebei verspelen. We zijn continu tevreden met zaken die misschien nog wel veel mooier waren geweest als we niet hadden ingegrepen. Had ik maar. Had ik maar niet. Had ik mijn huis maar eerder verkocht, mijn aandelen langer vast gehouden, mijn rente vast gezet. Was ik maar links af gegaan in plaats van rechts af, want misschien stond op dat hoekje wel de liefde van mijn leven. Dat idee.

Wat Arrold gebeurde, gebeurt dus iedereen, elke dag… het is alleen zelden zo zichtbaar. En gaat niet altijd over dit soort sommen geld. Maar die rode knop waar we al dan niet per ongeluk op drukken, dragen we elke dag met ons mee. Soms brengt het ons geluk, soms verliezen we.

Het gekke is: Arrold verloor iets wat hij niet had, technisch gezien. Hij kwam met niks, ging naar huis met 125 duizend euro. Het idee dat het 5 miljoen had kunnen zijn vormt een vloek over het geluk van wat hij heeft gewonnen. En ook dat geldt voor ons allemaal. Wat hadden we allemaal wel niet kunnen hebben als we nou maar gewoon niet, of juist wel.

Arrold. Je bent een winnaar. Koop een fles champagne, iets leuks blingbling voor je vrouw, maak die reis naar Afrika. Geniet. Wat jou gebeurde, heet leven. En daar staan de spelregels inderdaad niet van op papier.


Deze column is geschreven voor KRO Hemelbestormers en was op zondag 24 november te horen op Radio 2. Luister hier.

Niets Carpe Diem

Dit verhaal schreef ik voor het Radio 2 programma KRO’s Hemelbestormers in het kader van de themaweek Ode aan de Doden. Op 27 oktober las ik het voor tijdens de uitzending. Het fragment kun je beluisteren op de website van KRO Hemelbestormers.

Carpe Diem, pluk de dag. Vier het leven.  Maak je niet druk om onbelangrijke dingen, het leven kan zo over zijn. Liefde, dat is pas echt belangrijk. Ga nooit weg zonder een kus. Jaag je dromen achterna. Leef elke dag alsof het je laatste is.

Zomaar een greep uit een aantal dooddoeners waarmee we onszelf en elkaar af en toe eens even goed wakker willen schudden. Vaak als de dood even eng dichtbij komt. Bij de koffieautomaat: “Heb je het gehoord van Marjan?” “Ja vreselijk, zo zie je maar, het kan elke dag je laatste zijn.” “Ja, inderdaad, je moet elke dag genieten. Cappuccino of espresso? En dan gaan we dus verder. Een fractie van een seconde overpeinzen we leven en dood. En dan klagen we over het weer. Slepen we onszelf zuchtend door de files naar onze saaie kantoorbanen. We checken een half uur later gewoon lachend de koersen van onze aandelen en huilen schaamteloos om verlies. We ruziën. Over wie de vuilniszak moet wegbrengen, over de bekeuring voor te hard gereden. Over wie het meeste macht heeft of geld mag. Niemand doet echt aan Carpe Diem. En de grap is: dat geeft helemaal niet.

Want, laten we de dood niet overdrijven. Of beter: laten we het leven niet overdrijven. Van Heel Hard willen leven kun je heel goed doodongelukkig worden.

Dus laten we stoppen met onszelf en de ander steeds wijzen op het belang van een ontzettend gelukkig  leven. Het nastreven van dit optimale geluk, dag in dag uit? Elke dag leven alsof het je laatste is? Dat bestaat niet. Gelukkig zijn in de marge, dat moet ook gewoon mogen. Het leven bestaat uiteindelijk voor iedereen gewoon uit momenten. Momenten van complete euforie en van ontzettend miserabel verdriet en alles daartussen.

Twee weken voordat ze stierf, vroeg ik mijn doodzieke moeder of ze ook geloofde in leven na de dood. “Nee, lieverd” zei ze. “Daar geloof ik niet in.” Ik vond het een hard en  teleurstellend antwoord. Ik wist wel dat ze niet religieus was, maar ik hoopte dat ze misschien nu, met de dood zo dichtbij, iets zou bedenken waardoor ze niet helemaal weg zou zijn straks. Ik deed mijn mond al open om bezwaar te maken en opties aan te dragen. Maar ze was me voor: “Ik geloof niet in leven na de dood. Ik geloof in leven voor de dood.”

En zo is het. Je kunt alleen maar leven voor de dood. En daar maak je het beste van, of niet. Je mag het helemaal zelf weten. Leef gewoon. Geen opdracht, er is niemand die jou op je sterfbed komt vertellen dat je niet optimaal hebt genoten. Je zult het jezelf ook niet vertellen. Je zult weten dat je hebt geleefd. Je zal spijt hebben van dingen. En je zult gelukkig zijn met andere dingen. Niets Carpe Diem. Niet pluk de dag en vier het leven. Leef gewoon.

Nooit weggaan zonder een kus is wel een goeie trouwens. Je weet immers maar nooit…