Liefde is het allermooiste

liefde

Mijn dochter en ik staan samen te koken. Ik schil de aardappels, zij snijdt ze vervolgens in stukjes. Daarna gooit zij ze met grote kracht in het pannetje met water. Kleine spettertjes springen vrolijk rond bij iedere plons. De radio draait liedjes waar we allebei nauwelijks zichtbaar, maar verbazingwekkend synchroon op meeswingen.

Als ik de aardappels op het vuur zet, vraagt ze of ze morgen haar mooie glittershirt aan mag. Dat mag. Tegen de tijd dat het water kookt, vraagt ze het weer. “Ja, lief. Dat zei ik toch al?” Ze herhaalt de vraag tijdens het dichtschroeien van de slavinken, tijdens het afgieten van de boontjes en vlak na haar eerste hap. Ze mag nog steeds haar glittershirt aan. “Maar waarom vraag je dit zo vaak?”

Met twee jusdruppels aan haar kinnetje komt het hoge woord eruit: “Ik moet er toch mooi uitzien?” Ze zegt het alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat een meisje van vier er mooi uit moet zien op een doordeweekseschooldinsdag. Ik vraag haar met volle mond waarom ze er dan precies mooi uit moet zien. “Voor Ibrahim” zegt ze. “Dan wil hij misschien hand in hand lopen. En mijn vriend zijn.” Ik verslik me in mijn appelmoes. “Ben je een beetje verliefd, Emily?” Haar oortotoorglimlach zegt deze moeder genoeg: mijn dochter van vier is inderdaad verliefd. En niet zo’n beetje ook. Roze blosjes kleuren haar wangen.

Die avond, na het afruimen, afwassen en voorlezen laat ik dit gegeven even goed op me inwerken. Vier en verliefd. Ongewild dringen beelden van puberjongetjes met pussende puistjes zich aan me op. Ik zie voor me hoe hordes scooterhelden zich onder haar slaapkamerraam verzamelen om haar mee te lokken naar de stad. Ik zie hoe hun lippen met vlassige netnietsnorretjes zich richting mijn dochters perfecte hartvormige mond bewegen. Hoe hun vingers, net klaar met een het rollen van een zwaar shaggie, zich onder haar shirtje friemelen, op zoek naar de onuitstaanbaar ingewikkelde sluiting van haar eerste BHtje. Ik hap naar adem en neem een grote slok wijn. En nog maar eentje. Probeer mezelf tot rust en kalmte te manen. Ze is vier. Niet veertien. Nog niet. Ik realiseer me ineens hoe ik mijn moeder tot uitersten heb gedreven. Want wat was ik vaak verliefd. En echt niet allemaal materiaal waar moeders doorgaans blij van worden. Maar ja, iedereen heeft nou eenmaal recht op een eigen zoektocht naar liefde. Ook dochters.

Ook mijn dochter.

Dus de volgende dag mag ze haar glittershirt aan. En help ik haar hartjesstickers plakken op het cadeautje dat ze speciaal voor Ibrahim maakte. Leg ik mijn hand op haar blonde haartjes als ze dapper het cadeautje geeft. Met uitgestrekte armpjes en een grote glimlach. Ze maakt het trouwens zelf alvast wel open. Die dochter van mij laat er geen gras over groeien, dat is in ieder geval duidelijk.

Die middag zie ik haar stralend komen aanlopen, hand in hand met haar nieuwe vriendje. Haar eerste vriendje. Ik wil haar natuurlijk vertellen dat cadeautjes en glittershirts helemaal niet nodig zijn om in de smaak te vallen bij Ibrahim of anderen. En dat ze helemaal nooit haar best hoeft te doen voor wie dan ook omdat ze al zo prachtig is zoals ze is. Dat liefde ook bitter kan zijn en dat ze vlassige snorretjes echt prima links kan laten liggen. Maar ik slik alles in. Want ze is vier en verliefd en ze mag er zelf achter komen wat dat betekent. We hebben nog alle tijd voor wijze lessen en moederwaarschuwingen. En mocht er toch iets misgaan, leg ik gewoon mijn hand weer op die blonde haartjes.

Voor nu moet ze vooral genieten van hand-in-hand. Want liefde is het allermooiste wat er is.

Dit verhaal schreef ik voor KRO’s Hemelbestormers op Radio 2. De uitzending was 21 september. Het fragment kun je hier terugluisteren.

Honda-Jelle

Toen ik vijftien was had ik zo’n vriendje met zo’n stoere auto. Een zwaar gepimpte metallic blauwe Honda CRX. Verlaagd, blinkende velgen, dubbele uitlaat, rare spoiler en een tribal sticker op de achterruit. Dat ding was zijn lust en zijn leven. Zijn weekend bestond uit het wassen van deze auto. Laag na laag werd de glanswax er met de hand ingewreven terwijl ik in de koude garage zwijgend toe keek. Met het puntje van zijn tong tussen zijn lippen geklemd, werkte hij kleine lakkrasjes weg. Zo schattig. Incidenteel bouwde hij een boxje of versterker in. Het was niet de bedoeling dat ik hielp. Het was überhaupt niet de bedoeling dat ik me in de buurt van die auto bevond. Ik mocht bij gratie Gods af en toe plaats nemen op de passagiersstoel, maar eigenlijk had hij liever dat ik op de achterbank ging zitten. Eten of drinken was uit den boze. Laat staan mijn lippen stiften. Het ding moest altijd binnen het gezichtsveld blijven, want “straks gebeurt er wat mee, ja”. Hoogtepunt van zijn weekend was het “stukkie rije”. En dan vooral het opgefokt, ronkend gas geven bij het stoplicht met de bedoeling de auto naast hem te intimideren. Linkerhand bovenop het stuur. Rechterhand op de pook. Bovenlijf voorovergebogen. Hoofd schuin. Met toegeknepen ogen voor me langs kijkend naar “de tegenstander”. Ik zei dan vaak iets als  “huh, waarom brandt dat lampje?”. Hij keek dan verschrikt naar het dashboard. Net als het groen werd, natuurlijk. Ik stak mijn duim omhoog naar de wegsprintende “tegenstander” en nam het gevloek op de koop toe. Dat gevloek duurde dan tot aan de parkeerplaats waar hij met zijn Homdavriendjes had afgesproken. De met gouden kettingen behangen jongens maakten blikjes bier open, rookten Javaanse Jongens en namen de nieuwste specs van hun geluidsinstallaties door. Dikke hardcore tot mijn oren er van zoemden. Er kwamen altijd veel meisjes op af. We hebben het hier over het pre-breezer tijdperk, dus werd er Martini gedronken. En Canei. Af en toe stapte zo’n meisje dan bij een jongen in en reden ze een eindje verderop. Maximaal een kwartier. Met rode wangen stapten ze dan uit onder luid gejoel van de rest.

Ik zat toen net in mijn Vasalisperiode. Echt heel veel geanimeerde gesprekken heb ik niet gevoerd, daar op de parkeerplaats.  We waren ook wel een beetje een gek stel. Ik deed aan toneelspelen, hij aan autowassen. Ik luisterde Green Day. Hij haatte dat. Maar ja, verliefdheid kruipt waar je het niet verwacht en hij had van die mooie ogen. En ik een lekkere kont. Hij was erg grappig als we alleen waren en ik deed Atheneum, dat vonden zijn ouders mooi. Bovendien maakte ik al zijn huiswerk en zo stond hij een stevige acht. Gemiddeld.

Vijf week. Vier weekenden. Zo lang duurde het. “Zeg, Jelle. Die auto he? Kan dat niet door de wasstraat? Dan kunnen we een keer de stad in of zo. Of ergens binnen zitten. Of zo. Weet je.” Ik had alle Panorama’s van zijn vader al drie keer gelezen. Mijn lekkere kont was beurs van zitten op het lege bierkrat en bovendien was ik volledig verkleumd. Mijn adem maakte wolkjes in de lucht. Ik was er klaar mee. Hij keek me aan met die mooie blauwe ogen en zei niets. Zijn mond ging een beetje open. Kleine slijmdraadjes verbonden zijn boven –en onderlip. Ik vond het heel vies ineens. En zijn eeuwige lichtblauwwitte trainingspak met bruine zweetkringen die er blijkbaar niet uitgingen in de was, ook. Hij pakte zijn pakje shag en begon er één te draaien. Zwijgend keek ik hoe hij met zijn ogen dicht het vloeitje dicht likte. Hij deed het shagje tussen zijn lippen en stak het aan met zijn benzine-aansteker. Met een flinke teug zoog hij de rook naar binnen. Zijn ogen strak op de achterbumper. Er bleef een klein stukje tabak op zijn onderlip hangen toen hij de rook uitblies. Ik deed twee stappen naar voren tot ik vlak bij hem stond en haalde het voorzichtig weg. “Ik ga. Ik verveel me.” “Ja.” En zo keek ik niet meer om en keek Jelle me niet meer na. We hebben elkaar nooit meer gesproken. Ik denk niet dat hij het nog een keer aan heeft gedurfd met zo’n Vasalismeisje. Lekkere kont of niet.

Zelf zat ik een paar week later weer te koukleumen op een parkeerplaats. Kijkend naar mijn nieuwe vriendje. Skateboardend.

 

Lees ook: Mannen en auto’s.

Frisse liefde, warm terras

Langzaam schuifelt haar blote voet richting de zijne. Tot de roodgelakte nagels voorzichtig op zijn wreef rusten. Hij kijkt op van zijn boek. Houdt zijn hoofd schuin. Kijkt naar haar. Ze ziet het niet. Hij legt zijn hand op haar blote been. Ze glimlacht terwijl ze verder leest.
Een koeler met ijs houdt hun champagne koud.

Hij leest haar een stukje voor uit zijn boek. Een uitgelaten lach. Ze zegt iets terug. Ze lachen samen. Ze zoent hem in zijn nek met een hand door zijn haar. Zijn hand zoekt haar billen. Kleine fluisterwoordjes waaien mee op de zeewind. En raken een voor een de andere mensen op het terras. ‘I’ voor het vermoeide Duitse stel met newborn. ‘Love’ voor het pantershirtje met gouden naamketting en haar tattoovriend. ‘You’ voor de ober met de dromen in zijn ogen. ‘So’ voor de Australische vrienden die een ontmoeting met Orlando Bloom nabespreken. De ‘Much’ mag ik.

De frisse liefde in de zoen die volgt, beneemt iedereen een beetje de adem. Ze schudt haar haren los om het opnieuw vast te maken. Zijn ogen zijn bijna lichtgevend blauw. Die van haar lijken bruin. Ze vinden elkaar steeds als vanzelf.

Kleine condensdruppeltjes zoeken hun weg naar de voet van mijn wijnglas. De zeezon is heftig warm. Het is een mooi gezicht, dit frisseliefdestel. Iedereen ziet het. Zij weten het ook. Er kan hun niets gebeuren. In ieder geval niet vandaag. Morgen zien ze dan wel. Dat duurt nog zo lang.

Hij bestelt een nieuwe fles champagne. Zij vraagt er water bij. Allebei steken ze een sigaret op. Kussen elkaar. En nog eens.

Dan neem ik een laatste slokje lauwe Chardonnay. De ober met de dromen in zijn ogen vraagt of ik er nog een wil. Ik bedank, geef hem een briefje van twintig en zeg dat hij de rest maar moet houden. Ik loop het terras af. De frisseliefdeman kijkt me aan. Heel kort. Zij doet hetzelfde. Haar ogen zijn toch blauw. In die paar seconden gaven ze me het mooiste souvenir. Ik kijk nog even om naar de andere gasten. Dan slenter ik de hoek om. En weet ik: mij gebeurt ook niets. En zeker niet vandaag…

 

Weak

Ik zit achterin de auto onbedaarlijk te huilen. Dikke ogen, uitgelopen mascara, diepe snikken. De hele rambam. Al drieënhalf uur. De auto zoeft over de warme Franse landweggetjes terwijl ik steeds maar weer het cassettebandje in mijn walkman omdraai. Aan de ene kant staat Skunk Anansie, aan de andere kant de The Bloodhound Gang. Bij die laatste wordt het huilen iets minder. Om bij ‘Weak’ aan de andere kant weer de
hysterie te raken.

Ik ben veertien en het is mijn eerste liefdesverdriet. Vakantieliefdesverdriet. Ik bevind me in de hel.

Jean-Luc (laten we hem zo maar noemen) en ik beleefden drie intens verliefde dagen waarin we, niet gehinderd door enig taalbarrière, vooral heel veel French kissten. Ik was op het hoogtepunt van mijn pubercarrière door moeder en haar man, samen met mijn zusjes, meegesleept naar een pittoresk stukje camping in Midden-Frankrijk. Er was niks, want zo hoort dat met pittoreske stukjes camping. Geen kinderanimatie, geen tienerdisco, geen bar, geen dorpje in een straal van 50 kilometer. Wel waren er een heleboel saaie mensen, weet ik nog. En Jean-Luc.

Jean-Luc was een Echte Franse God uit Parijs. In mijn herinnering dan. Waarschijnlijk viel het heus wel mee, maar ik verloor hart en hoofd toen ik hem zag bij het toiletgebouw. Want zo gaat dat op campings. We lagen twee dagen lang onafscheidelijk op het strandje bij de rivier. De derde dag, mijn laatste dag op de camping, moest ik mee op een kanotocht. Ik had hemel en aarde bewogen om bij Jean-Luc te kunnen blijven, maar mijn moeder was onverbiddelijk. Ik moest mee. Dat heeft ze geweten. En de rest van de familie ook. Het is de meest chagrijnige kanotocht in de hele Franse geschiedenis geworden.

Het afscheid de volgende ochtend was vreselijk. Een vluchtige kus en een waterige lach. Ik huilde. Hij niet. Ik stapte in het kleine grijze autootje van Willem en Mara, vrienden van mijn moeder. Ik reed met hun mee terug omdat ik naar een toneelkamp moest. Het slechtste idee van 1997 noem ik dat nog steeds.

En zo huil ik dikke tranen op de route Frankrijk-Groningen. Arme Willem en Mara. ‘Ik ga naar Parijs om hem op te zoeken. Echt hoor.’ ‘Heb je zijn adres ook’ vraagt Mara. ‘Nee. Maar ik vind hem gewoon wel. Zo groot is Parijs toch niet?’ Mara denkt even na. ‘Weet je, goed idee. Ik ga wel met je mee. Je bent er zo met de trein. Hebben we een leuk weekendje weg. We vinden hem vast wel’ zegt ze bloedserieus. Ik kalmeer. We vinden hem echt wel. ‘Everyday hurts’ zingt Skin ondertussen.

Ik kan geen liedje van Skunk Anansie meer horen zonder te denken aan die dramatische terugreis. Ik dacht echt dat het huilen nooit meer op zou houden. Maar het hield wel op. En nog sneller dan ik dacht ook. Goede les. Liefdesverdriet is te overzien als het snikken is gestopt. En het stopt. Als je veertien bent in ieder geval vrij vlot.

Parijs heb ik een paar keer bezocht. Maar niet om Jean-Luc te zoeken. Toen ik voor het eerst de metrokaart bekeek, lachte ik om mijn eigen naïviteit. Ik had Jean-Luc natuurlijk nooit gevonden. En dat is maar goed ook. Ik verstond hem toch niet.

 

[nm-mc-form fid=”1″]