Stracciatella-afscheid

‘Sommige mensen laten brieven achter. Een vrouw uit mijn therapiegroepje maakt zelfs een heel boekje voor haar kinderen.’ Er lekt stracciatella ijs van mijn hoorntje, via mijn hand op mijn rok. Het is nog warm. Een typische Italiaanse zomeravond. Op het terras van het hotel zitten we tussen leden van een Duitse motorclub. Ze lachen en proosten luidruchtig met grote glazen bier. Het is onze laatste vakantie. Het is vooral mijn moeders laatste vakantie. Een kankervakantie.
Ik pak een servetje en dep de ijsvlek weg. Dan lik ik het ijs van mijn hand. Eigenlijk hoef ik niet meer.

‘Ik doe dat niet’ vervolgt mijn moeder. Ik zie haar tranen wegslikken. Ik zie mijn zusje huilen. Op mijn rok druppen zwarte mascaratranen naast de stracciatellavlek. ‘Ik geloof dat ik jullie genoeg heb mee gegeven om een leven mee door te kunnen.’

We zijn stil. Ik vind het niet waar. Ik weet nog lang niet genoeg wil ik zeggen. Ik heb nog zoveel vragen. Over een paar maanden word ik zelf moeder. Ik weet helemaal niks. Ik kan dit niet. Nu nog niet. Maar ik ben stil.

Onder de Italiaanse zomeravondzon, tussen Duitsers en bier, met een lekkend ijsje in haar magere hand, neemt mijn moeder afscheid. Ik dwing mijn paniek weg. Soms is loslaten het mooiste kado dat je iemand kan geven, zei mijn moeder ontelbare keren in mijn leven. Ik herhaal die woorden zwijgend.

‘Ik heb zo van jullie genoten’ zegt ze tenslotte. De zon gaat bijna onder in het meer. De ijsjes zijn op. We pakken elkaars hand. Stracciatella plakt ze stevig aan elkaar. De tijd is ook op. Dat weten we met haar laatste zin ineens zeker. ‘Wij ook van jou.’ En dan neem ik me voor om los te laten. Zo goed als ik kan. En om nooit meer naar Italië te gaan. Alleen dat laatste is tot nu toe echt goed gelukt.

Bedankt voor alles

Vogels fluiten om het hardst. De tuinschuifdeuren staan open. Kindergegiechel vliegt binnen. Peutergeruzie. Zomergeuren, barbecuewalm. En het ronken van de lijkkoeling.

Naast mijn dode moeder. Voor het laatst met haar alleen. Ik zit op een hard rood stoeltje. Met mijn ogen dicht. Ik vouw mijn handen onder mijn bovenbenen. Mijn moeder is doder dan dood. Ze ligt hier al een paar dagen. Haar grootste angst was belanden in een uitvaartkoelcel. Maar het is zomer. De koeling redt het niet meer. Met de minuut wordt mijn prachtige mama doder.

Om de geur te verbloemen spray ik om het uur Chanel no. 5. Het helpt maar een beetje. Daar zit ik. Te negeren hoe dood vermengd met Chanel ruikt. Ik vind het eng. Het is doodst. Voorzichtig spiek ik door mijn wimpers.  Ik zie slappe lokken rode krul op het gele kussen. Haar handen rusten op haar buik. Ze draagt een lange jurk met honderden horizontale streepjes in blauw, rood, geel en groen. Haar gezicht heeft niets van de warmte die het had. Ik dwing mezelf te kijken. Het kan alleen nog maar nu. Ik zou willen dat mijn dochter keek. En niet bang was.

Heel plotseling open ik mijn ogen wagenwijd. Ik kijk. Ze is hier allang niet meer.

Dan landt er een grote zwarte bromvlieg op haar borst. Naar binnen gevlogen door de tuinschuifdeuren. Ik spring op en zwaai wild met mijn armen. Hij verroert zich niet. ‘Weg, weg’ gil ik hard. Vliegen en lijken gaan niet goed samen. Daar hebben ze nog voor gewaarschuwd. ‘Weeeeeeeeeg!’ Op mijn aller hardst.

De vlieg vliegt op. Ik zak terug op mijn stoel. ‘Sorry’ fluister ik onhoorbaar. Ik vond mijn paniek wat gênant. Met terugwerkende kracht.

De adrenaline maakt dat ik zonder te knipperen kijk naar het doodste gezicht. Ik zoek naar woorden voor dit afscheidsmoment. Dit is de laatste keer dat ik haar zie.

‘Bedankt voor alles’ fluister ik. Jezus, denk ik. ‘Bedankt voor alles?’  Dat is verdomme iets dat je zegt na een weekendje logeren bij vrienden. Niet na een leven. Ik meen het wel, trouwens. Ik zoek verder. Maar mijn moeder en ik, die nooit verlegen zaten om woorden, zijn uitgepraat. Alles is gezegd. Voor altijd.

‘Bedankt voor mij. En voor jou. En voor de rest’ probeer ik nog. Ik vind het er niet echt beter op worden, mijn tekst. Wat een gelul. ‘Dit is de laatste keer dat ik je zie. Het is goed zo mammie.’ Opgeven zit niet zo in mijn, onze aard. Het blijft gelul.

De kwetsbaarheid van de dood is niet te beschrijven. Ik wil haar hand pakken, een kus geven op het streepje lippen. Ik wil mijn hoofd in haar schoot leggen. Ik wil dat ze mijn haar kriebelt. Ik wil de wereld bij elkaar gillen, dat vooral.

De bel verbreekt het woordenvacuüm . Voor de deur staan twee verrookte mannen. Op een karretje een witte kist. De verrookte lijkenmannen hijsen haar in de kist. Deksel.

Ik kijk hoe ze de auto ingeladen wordt. Hoe ze respectvol langzaam, zoals alleen lijkauto’s dat kunnen, de straat wordt uitgereden. ‘Dank je mam. Ik hou van je.’ Ik fluister het zacht. Het klinkt al iets beter dan de tekst van net.  ‘Ik hou van je’ zeg ik wat harder. En daarmee ben ik uitgepraat.

Gaat een vrouw naar de bioscoop…

Amper drie maanden nadat mijn moeder aan kanker overleed, zag ik ‘Komt een vrouw bij de dokter’ in de bioscoop. Bij het lezen van het boek
een paar jaar eerder had ik onbedaarlijk moeten huilen. Ik was op alles voorbereid.

Terwijl om mij heen het geilige gezucht om Barry Atsma’s blote lijf langzaam plaats maakte voor ingehouden gesnotter, gebeurde er bij mij helemaal niets. Ik leek de enige die nog fanatiek popcorn zat weg te kauwen toen Carice van Houten haar laatste adem uitblies. Zelfs mijn man hield het niet droog. Maar dat kwam misschien ook wel door Carice.

Toen we naar buiten liepen en ik blij was dat ik niet zo’n huilhoofd had als mijn vrouwelijke bioscoopcollega’s, vroeg mijn man wat ik er van vond. ‘Nou weet je, ik vind het een beetje belachelijk. Eigenlijk ben ik gewoon pissig.’ Ik gooide drie munten van 2 euro in de parkeerautomaat die er allemaal doorheen vielen. Ik bukte, haalde ze uit het geldteruggeefbakje en probeerde het opnieuw. ‘Ja, het is wel echt een lul, die hoofdpersoon.’ ‘Nee dat bedoel ik niet. Dat vind ik ook niet, eigenlijk.’ De muntjes bleven maar door de automaat heen vallen. ‘Ik ben pissig om hoe ze dood ging’. Het inwerpen van de muntjes begon een wat agressieve lading te krijgen. Mijn man besloot in te grijpen met een creditcard.

‘Wat bedoel je, hoe ze dood ging?’ ‘Ik vond het gewoon niet realistisch. Heel irritant. Mensen gaan niet zo dood. Heb jij sleutels, ik kan de mijne niet vinden.’ Mijn man opende de autodeur en hield deze voor me open. ‘Ik snap wel dat het moet voor de film ofzo. Laten zien hoe het echt gaat, trekt geen volle zalen. Ook niet met Barry Atsma’s bilpartij. Maar het irriteert me. Het irriteert me echt.’

Mijn moeder ging na een dag tumorkotsen en een nacht ademhappen, volledig uitgeput van pijn en ellende, vroeg in de ochtend dood. In een lelijk thuiszorgbed. In de woonkamer. Geen glossje, geen prachtig daglicht, geen heerlijk tweepersoonsbed met schone lakens. Geen grapjes ‘op het laatst’.

‘Minke, niet iedereen gaat zo dood als je moeder.’ Mijn man, die door zijn beroep wat vaker dood ziet dan ik, vertelde me dat het redelijk extreem was. Dat mensen bijvoorbeeld wel net als in de film, in een eerder stadium al voor euthanasie kiezen. En in meer rust, op een zelfgekozen moment afscheid nemen. ‘Dus met mooi daglicht en een glossje en met de mensen die je erbij wil hebben?’ ‘Ja. Bij wijze van.’

Ik weet niet of ik nog in het reine kom met de dood. De ervaringen tot nu toe zijn redelijk afschuwelijk. Misschien zou ik het van een zachtere kant moeten zien. Maar een verzoeningstournee langs vredig stervende bejaarden gaat wellicht wat ver.

‘Ik hoop dat ik een beetje leuk dood ga.’ Ik dacht even terug aan de nacht van mama’s dood en het schrille contrast met de filmscene. Ik heb gezien hoe ze werd overvallen. Pas op het allerlaatst. Haar dood kende geen genade. En mijn moeder gaf zich niet gewonnen. ‘Ik vecht me dood voor jullie’ zei ze soms. Dat heeft ze letterlijk gedaan. Dichter bij het leven ben ik in die nacht vol dood, niet geweest.

‘Jij gaat vast leuk dood. Maar nu nog even niet.’ Daar kon ik me wel in vinden. Dus iedereen die een verzoeningstourneebezoek wil brengen
aan mij als vredig stervende bejaarde, is van harte welkom.

Kerst voor beginners

Vroeger zei ik altijd dat ik ‘niet zoveel met Kerst had’. Dat was, niet zo heel verrassend, vooral tijdens mijn puberteit. Twee dagen verplicht thuis. Winkels dicht. En ik mocht mijn panty met gaten niet aan. Toen ik wat ouder werd, kreeg ik een beetje meer Kerstgevoel. Twee dagen lekker thuis: fijn! Winkels dicht: heerlijk. Beetje zeuren over de ladder in mijn dure glitterpanty onder het genot van goede wijn. Ik groeide er langzaam in.

De Kerstdagen waren bij ons overigens nooit heilig. Wie er was, was welkom. En wie geen zin had, die kwam niet. Wie even geen ‘thuis’ had om Kerst te vieren, schoof aan. Of niet. En dat maakte ook niet uit. Het waren warme, fijne dagen.

Toen mijn moeder eens op wintersport was tijdens Kerst, moest ik mijn eigen Kerstfeest organiseren. Dat lukte prima. Ik kocht de grootste kip die ik kon vinden en nodigde mijn vader uit voor een Kerstdiner. Het was een goede avond. Als kerstcadeau gaf ik hem een trui. En hij mij een vijfliterfles Retsina.

Anderhalf jaar later ging die trui weer door mijn handen. Grijsblauwe wol met drie knoopjes. ‘Doe hem deze maar aan.’ De Kersttrui werd opbaartrui. Daar ging het qua Kerst al een beetje mis.

De laatste Kerst van mijn moeder was er één waar ik niet bij was. Er was een dubbele afspraak. Er zijn maar twee Kerstdagen, er waren meer ouders. Ik zei mijn moeder af. Want Kerst was bij ons niet heilig. En niemand wist van de laatste Kerst.

Daar ging het qua Kerst echt goed mis.

Vandaag is het Tweede Kerstdag 2011 en durf ik best te zeggen: ik heb heel erg veel met Kerst. Ik weet alleen niet zo goed hoe het moet. Er staat een Kerstboom. Er zijn Kerstliedjes. Er was een Kerstdiner, zelfs een glitterpanty. Maar daarmee is het nog geen Kerst.

Het voelt alsof ik overnieuw moet beginnen en Kerst opnieuw moet uitvinden. Dat is me dit jaar niet echt goed gelukt. Ik liep in mijn joggingbroek mijn ouders te missen. Niet echt heel gezellig.

Een cursus ‘Kerst voor beginners’ lijkt me dus wel op zijn plaats. Ik heb nog een paar jaar om te zorgen dat Emily haar eigen warme, fijne Kerstgeschiedenis heeft. En vanuit de grond van haar hart kan zeggen dat ze ‘er niet zoveel mee heeft’. Omdat ze uit wil met vriendinnen. En omdat ze haar panty met gaten niet aan mag. (De winkels zijn dan waarschijnlijk gewoon wel open.)

Ik zou dan trouwens zeggen dat ze wel heel veel heeft met Kerst. En dat ze daar nog wel achterkomt. Of niet. En dat dat ook goed is.

Ik mis je miljoen

Ze is zo mooi, mama. Ze was direct al betoverend. En iedere dag wordt ze een beetje mooier. Haar lach, mam. Haar lach is zo fantastisch. Alles wordt licht als ze lacht. Ze heeft er ook veel verschillende van, van die lachjes. Zo’n gesmoorde slappe lach als ik haar kietel terwijl ze haar gezicht in de bank begraaft. En een verwonderde glimlach voor als ze iets nieuws heeft ontdekt. Een triomfantelijk lachje voor als iets gelukt is (een goed gemikt kusje bijvoorbeeld). Een ultrablije lach voor als ik haar kom ophalen van de creche. En nog ontelbaar veel meer.

Haar ogen, mama. Zo blauw. Ze kijken overal doorheen. Haar haartjes zijn spierblond en staan altijd piekerig op haar hoofd. Ik weet niet zo goed of ik met haar naar de kapper moet. Dat is nou typisch iets waar jij het antwoord op zou weten.

Ze is ongelofelijk vrolijk. Ik was bang dat ze teveel verdriet had meegemaakt, zo in mijn buik terwijl je stierf. Maar ze is licht en sprankelend. Zoals dat hoort. Ze trekt gekke bekken en maakt de hele dag grapjes.

Ze loopt niet, ze gaat rennend door het leven. Alleen voor Belangrijke Zaken houdt ze in. Zoals een bal, een eendje (gwakgwak) of een winkelcentrumoma.

Ze is dol op olijfjes. En rozijntjes. En Nibb-Its. Ze eet eigenlijk alles wel. Maar als ze geen zin heeft, spuugt ze het met veel nadruk uit. Waarschijnlijk vooral omdat dat niet mag. Want het is een ondeugd, mam. Ze kan oorverdovend gillen. Van plezier, woede of omdat ik net heb gezegd dat ze niet zo moet gillen. Ze heeft heel veel karakter voor nog geen meter groot.

Je zou zo van haar genieten. Ze is wonderschoon gelukt. Ik had wel rekening gehouden met eventueel misschien een ‘leuk kind’, maar dit meisje is een hartensteler. En een showsteler ook.

Jij wist dat al. Je zei het me. Dat het goed zou komen, dat ze gezond geboren zou worden, dat ik moest vertrouwen. En dat het een overval zou zijn. Een wonderlijk en huiveringwekkend avontuur.

‘Je kinderen zijn je kinderen niet.’ Dat was jouw credo, eerlijk gestolen van Khalil Gibran. Ik steel het bij deze weer van jou. Emily is een Eigenmeisje. En een eigenwijsje, maar dat verbaast je denk ik niet.

Lieve mama. Ik denk niet dat ze je mist en dat is ook maar beter. We kussen elke dag je foto en wensen je iedere avond een goede nacht. Ik slik dan steeds wat tranen weg, want ik mis je voor twee. Ik mis je miljoen.

Twee jaar geleden, precies deze nacht. Voor altijd mijn moeder. (En kom eens buurten als dat lukt. Ik kan wel wat tips gebruiken.)

Oorlog

Of het nou Oud en Nieuw of Gronings Ontzet was, weet ik niet meer precies. Ik weet nog wel dat ik diep sliep en wakker schrok van een heleboel lawaai. De echte knallen van pijlen, duizendklappers en rotjes waren een eigen droomleven gaan leiden.
In mijn rode hoogslaper, die eigenlijk net iets te hoog was (of het plafond iets te laag, het is maar net hoe je het bekijkt) begroef ik me diep onder mijn geel- wit gestreepte dekbed. ‘Mama, mama, het is oorlog.’ riep ik zo hard en zo vaak als ik kon.

Mijn moeder stond direct naast mijn bed. Ze was wat te klein (of het bed wat te hoog) om bij me te kunnen. Ze wurmde haar handen door de rode spijlen, en zocht onder mijn dekbed naar die van mij. Ik had helemaal niet door dat ze er was. Haar goedbedoelde ‘stil maar liefie, het is maar vuurwerk’ kwam met geen mogelijkheid over mijn hysterische gegil heen.

Uiteindelijk vond ze mijn handen. Ik stak mijn hoofd onder het dekbed vandaan. Met betraande ogen en snotterige wangen keek ik mijn moeder aan. Ik kroop naar het trappetje en brak een wereldrecord hoogslapertrappetjesklauteren. Ik klemde mij armen om haar middel en liet niet meer los. Ze tilde me op, deed mijn warrige haar achter mijn oor en fluisterde zacht dat het echt, echt dus alleen maar vuurwerk was en nog best mooi ook en dat we wel even gingen kijken.

Samen stonden we voor het raam. Het was inderdaad vuurwerk.

Dat. Dat je moeder naar je handen zoekt als je bang bent en haar niet ziet of hoort. Dat ze precies de juiste dingen zegt. En exact genoeg kusjes geeft, niet teveel en zeker niet te weinig. Hoe fijn het is om, ook als je al groot bent, je hoofd op je moeders schoot te leggen en zij dan over je hoofd aait. Dat je nooit veiliger kan zijn dan als zij er is. Dat zou je bijna vergeten.

Ik mocht dan weer geen cola, daar voor het raam. Ook niet voor de schrik. Maar de glitterende lucht en de kusjes van mijn mama maakten alles goed.

 

 

Ik weet niet meer of het Gronings Ontzet was, of Oud en Nieuw dat aanleiding gaf voor het vuurwerk. Ik weet nog wel dat ik in diepe slaap was en wakker schrok van wat ik in een paar seconden als geweerschoten identificeerde. De echte knallen van pijlen, duizendklappers en rotjes waren een eigen droomleven gaan leiden.

In mijn rode hoogslaper, die eigenlijk net iets te hoog was (of het plafond iets te laag, het is maar net hoe je het bekijkt) begroef ik me diep onder mijn geel- wit gestreepte dekbed. 'Mama, mama, het is oorlog.' riep ik.

Mijn moeder stond direct naast mijn bed. Ze was wat te klein (of het bed wat te hoog) om bij me te kunnen. Ze wurmde haar handen door de rode spijlen heen onder mijn dekbed om de mijne te vinden. Ik had helemaal niet door dat ze er was. Haar goedbedoelde 'stil maar liefie, het is maar vuurwerk' kwam met geen mogelijkheid over mijn hysterische gegil heen. 

Uiteindelijk vond ze mijn handen. Nu durfde ik onder de ddkens vandaan te komen en klauterde ik snel van het trappetje af. Ze pakte me vast, tilde me op en omdat ik nu iets minder hysterisch gilde, kon ze me uitleggen dat het dus maar vuurwerk was.

Ze tilde me de trap op naar boven. Samen stonden we voor het raam. Het was inderdaad vuurwerk.  

Dat. Dat je moeder naar je handen zoekt als je bang bent en haar niet ziet of hoort. Dat ze precies de juiste dingen zegt. En exact genoeg kusjes geeft, niet teveel en zeker niet te weinig. Dat je nooit veiliger kan zijn dan als zij er is. Dat zou je bijna vergeten.

Ik mocht dan weer geen cola, daar voor het raam. Ook niet voor de schrik. Maar de glitterende lucht en de handen van mijn mama maakten alles goed.

 

Contactmomentje

‘Heb je nog wel een beetje contact met je moeder?’ Verbaasd kijk ik hem aan. Ik ben even stil. ‘Eh, nee dus.’ Ik pak het kopje rooibosthee van het tafeltje links van me. Het schoteltje blijft aan het kopje plakken en klettert hard terug op het hout. Ik baal van mezelf. Dat schoteltje blijft verdomme iedere sessie aan mijn kopje plakken, maar ik vergeet het steeds.
De thee is nog te heet en ik heb eigenlijk helemaal geen zin in thee, maar ik voel me ongemakkelijk en dan heb ik liever wat te doen. Heel voorzichtig neem ik kleine slokjes en tussendoor blaas ik. Het is me veel te stil.

‘Nee dus. Hoe zie je dat eigenlijk precies voor je?’ Eigenlijk ben ik een beetje geirriteerd. Straks gaat hij nog het alfabet opnoemen of vertellen dat mijn moeder in de hoek van de kamer staat te zwaaien en wil weten wat ik van haar schoenen vind.

‘Nou. Wat ik zeg. Of je nog wel contact met je moeder hebt.’ ‘Nee. We weten dat ze dood is he?’ Ik zet het kopje thee maar weer terug. Naast het schoteltje deze keer. Demonstratief kijk ik naar buiten. Ik kan alleen door de bovenste ramen kijken. De ramen op ooghoogte zijn beplakt met mat plastic. Er schijnt een simpel zonnetje.

Ik kom hier al een tijdje. Het life-event manager zijn lukte me niet zo goed meer in mijn eentje. Dus een uurtje per twee weken zegt deze slimme, rationele en empathische therapeut tegen een pittig uurtarief een boel zinnige dingen die ik zelf niet kan bedenken. Behalve dan nu.

‘Is dit een sanity test ofzo? Dat je even checkt of ik het nog wel op een rijtje heb?’ Hij lacht. ‘Denk je wel eens: wat zou ze hier van vinden. Of: hoe zou het zijn als ze hier nu bij was?’ Hij bedoelt vast niet hier, nu. Hij bedoelt vast op andere momenten. Al had ze dit hier nu redelijk grappig gevonden, gok ik. Ze was nogal van het spirituele. En ik, zeg maar, niet. De verwarring die in dit gesprek ontstond, had ze wel kunnen waarderen.

Ik ben weer stil. Nee. Ik doe dat niet. Zo min mogelijk. ‘En dat heeft zin omdat? Ze is er namelijk niet. En ze vindt niet zoveel momenteel.’ Auw. Ik snap in één keer wat hij bedoelt. Ik herinner haar niet. Ik denk niet aan haar. En elke keer als het per ongeluk wel dreigt te gebeuren, denk ik snel aan iets anders. Want te pijnlijk. Want niet handig. Want slechte timing. Want ze zegt toch niets terug.

Een aantal maanden later. Ik zit in de auto. Een kwartier daarvoor werd me verteld dat ik na bloed, zweet en tranen eindelijk was afgestudeerd. Daar ga ik dan. Wat als ik haar nu kon bellen? Hoe zou ze reageren? Ze zou me de avond ervoor hebben gebeld en gezegd hebben dat het echt wel goed kwam. En me ’s ochtends hebben gesmst met succes en liefs. Ze zou haar mobiel niet uit het oog verliezen. Tegen de vriendin met wie ze had afgesproken zou ze zeggen dat ze ieder moment gebeld kon worden omdat haar dochter was afgestudeerd. Ik denk aan haar warme stem. Aan een enthousiast gejoel aan de andere kant van de lijn. Aan een trots ‘Fantastisch, Mink. Lieverd, wat goed van je!’

Als ik knipper, vallen er tranen op mijn schoot. Wat had ik haar graag gebeld. Maar tot ik mijn hotline met boven op orde heb, is dit second best. Want heel even heerlijk dichtbij, die mama van mij. Met ongetwijfeld prachtige schoenen aan.

Nietmoederdag

De tweede zondag van mei: moederdag. Ik zal het direct maar eerlijk bekennen: ik heb er niets mee. Ongetwijfeld heb ik vroeger allerlei knutseltjes gefröbeld voor mijn moeder. En ik kan me ook nog half mislukte ontbijt-op bed-pogingen herinneren (of we dat nooit meer wilden doen, een ei slechts 2 minuten koken). Maar om nou te zeggen dat ik fanatiek moederdagvierder was: nee. Om heel eerlijk te zijn: ik haat het een beetje.

Dat komt vooral door een periode waarin ik heel graag moeder wilde zijn, maar het niet was. En misschien -zo leek het toen- ook wel niet zou worden. En dan is een speciale dag waarop iedereen moeders viert een beetje confronterend. Speciale aanbiedingen voor allerhande mama’s. Dat koopt nogal kut met een hele lege buik.

In die tijd schreef ik veel op een forum met ‘lotgenoten’ (ik haat dat woord). Ik en mijn moederwannabe vriendinnen hadden allemaal dezelfde aversie tegen deze feestelijkheden. Met een gezonde dosis zelfspot bakten we er gelukkig fijne grappen over. En hoopvol spraken we uit dat als we dan straks allemaal moeder waren, moederdag toch eindelijk misschien wel een feestje zou zijn.

Mijn eerste moederdag als moeder was mijn eerste moederdag zonder moeder. Het was geen feestje. Ondanks een Prosecco ontbijt en een blije baby met moederdagmuts (mijn man neemt moederdag wel heel serieus), was het zelfs verre van een feestje. Gezien de inspanningen van mijn man en de fles Prosecco die niet op bed bezorgd werd, vond ik het niet fair om me onder de dekens te verstoppen. Maar dat had ik het allerliefste gedaan. Eigenlijk gek, want mijn moeder en ik deden nooit echt wat op moederdag. En toch. Maar toch.

Daarom haat ik moederdag een beetje. Het is niet dat ik niet vind dat moeders gevierd mogen worden. Vier alsjeblieft je moeder. Niet alleen op moederdag, maar ook gewoon op zomaar een dag. Koop een bos bloemen, een bonbonnetje, een fles goede wijn. Organiseer een ontbijt op bed. Koop haar favoriete CD. Geef haar een dikke kus. En denk op moederdag heel eventjes aan de nietmoeders en de geenmoeders die niets liever zouden willen dan een flubber-ei op bed (brengen).

Pink shoes

Het is juni 2009. Mijn moeder en ik lopen door de stad. Ik met een minibaby van amper 10 centimeter in mijn buik. Zij met een tumor van evenzoveel centimeters in haar buik. Het is mooi weer, we zijn onderweg naar een schoenenzaak. Mijn moeder wil me graag een paar schoenen kado doen. Ze weet precies welke en ook precies waar ze te koop zijn.

In de betreffende winkel zijn de schoenen er niet meer. Het maakt niet uit, want mijn moeders oog valt op een paar knalroze pumps met hoge hak. ´Hey Mink, zijn deze niets voor jou?’ Ik moet even slikken. Mijn schoenencollectie kent niet van deze opvallende exemplaren. Al helemaal niet met een hak van dit kaliber. Gaaf zijn ze wel.

Ik pas de schoenen aan. Ze passen perfect, maar ik voel direct dat ik niet gewend ben aan zoveel centimeter hak. ‘Nou mam, ik weet niet hoor, ik denk niet dat ik deze echt vaak aan doe, ik kan niet zo goed lopen op zulke hoge hakken denk ik.’ Mijn moeder heeft hier geen boodschap aan. ‘Deze schoenen zijn niet gemaakt om op te lopen, deze schoenen zijn gemaakt om te hébben. Al heb je ze maar één keer per jaar aan.’ De verkoper knikt instemmend.

Ook al lijk ik qua karakter erg op mijn moeder, het is duidelijk dat ik de voorliefde voor schoenen niet echt heb meegekregen. Mijn moeder stond echt bekend om haar schoenencollectie. Het waren er veel en ze waren opvallend. Vaak hoorde er een bijpassende tas bij. En altijd hadden ze een hak.
Het zal niemand verbazen dat het eerste kadootje dat mijn moeder me gaf toen ze hoorde dat ik zwanger was, een paar schoentjes was. Zonder hak, met bijpassend mutsje (want aan een tas heeft de baby nog niet zoveel).

Twee maanden nadat ik de schoenen kreeg, draag ik ze op haar crematie. Eigenlijk lopen ze helemaal zo gek nog niet. Twee weken later koop ik er een tas bij in dezelfde kleur. En neem ik mezelf voor om niet meer op schoenen te bezuinigen. En ook niet op die van mijn dochter.

Geschreven op 23 april 2010

Man met hamer

Gisteravond was ie daar ineens. Zonder waarschuwing. Al had ik hem wel aan kunnen zien komen. En ik had er wel een beetje rekening mee gehouden, maar een kleine aankondiging was leuk geweest.

Ik zit op het terras. Lees verder in Kluun. In het café wordt de ene klassieker na de ander ingezet door de Antilliaanse live zangeres. I will survive, daar eindigt ze mee.

Af en toe kijk ik op van mijn boek. Soms omdat er een auto luid toeterend voorbij komt. Dat kan hier zowel ‘je bent een lekker wijf’ als ‘pas op je krijgt geen voorrang’ als ‘pas op je krijgt wel voorrang’ als ‘check mijn coole auto’ en alles daar tussenin betekenen. Af en toe bekijk ik de mensen om me heen. Links naast mij twee Antilliaanse stelletjes. Ze hebben veel lol, de ‘dushi’s’ vliegen over tafel. Achter mij een stel stagiaires. Ze nemen de dag door, klagen over de afwezigheid van warm douchewater en proosten op de zon. Rechts naast mij een moeder met haar tienerdochter. De moeder gaat drinken bestellen bij de bar. Ze laat haar tasje op tafel liggen. Ik zie hoe haar dochter het tasje veilig onder haar stoel legt. De moeder drinkt een witte wijn, de dochter een cola met citroen.

Zonder dat ik het kan helpen schiet ik vol. Hoe vaak heb ik met mijn moeder op het terras gezeten? Ontelbaar. Waar hadden we het eigenlijk over? Jezus, waar hadden we het dan over?

Dus. Daar was ie. De man met de hamer kwam even buurten. Na een marathon van meer dan twee jaar, overlevend op het mantra ‘alles komt goed, ook als het niet goed komt’, besef ik me duizenden kilometers van huis dat sommige dingen niet goed komen. Mijn moeder is dood en dat blijft ze ook nog wel even.

De terrasmoeder kijkt onderzoekend naar me. Niet gek ook, ik zit in mijn eentje op een terras te huilen. Stom. Ik veeg mijn tranen weg en duik in mijn boek. Zogenaamd. Als alibi om te bedenken waar we het over hadden, mijn moeder en ik. Op het terras. Over nieuwe aankopen, herinner ik me. Over mijn werk, haar bedrijf. Alle ins en outs van alle zusjes, tantes en vrienden. Af en toe een beetje klagen over onze mannen. Mijn moeder was cool.

De terrasmoeder- en dochter naast mij staan op. Ze lopen bij hun tafel weg. De moeder wil rechtsaf. Haar dochter pakt haar bij de arm. ‘Nee mam, daar moeten we pas rechts.’ Ik moet er hard om lachen. Zo slecht als mijn richtingsgevoel is, dat van mijn moeder was nog slechter. Dus wist ik altijd de weg. En dat moet er precies hetzelfde hebben uitgezien als wat ik nu aanschouw.

Ik denk aan een berichtje dat mijn zusje vandaag stuurde. Ze was bij Emily geweest. ‘Volgens mij mist ze je wel, ze wil de hele tijd opgetild worden.’ Oei. ‘Maar ik heb gezegd dat de zon mama riep en daar ben je dichter bij de zon!’ De schat. Later zal ik wel eens uitleggen dat het mama was die de zon riep. Dat mama even moest bijkomen van die marathon. Deze man met de hamer was even nodig. Maar ik neem hem niet mee het vliegtuig in. Hij blijft mooi hier.

Met mijn ogen dicht luister ik naar het gedushi van mijn buren. Ik neem me voor om, als Emily ouder is, haar mee te nemen naar deze zon. Met z’n tweetjes. Dan bestel ik de drankjes en wijst zij de weg.