Het is maar een spelletje

20120426-081151.jpg

Een tijdje geleden werd ik uitgenodigd voor een voetbalwedstrijd. Mijn eerste. Ik heb niet per se heel veel met voetbal. Eigenlijk heb ik vrij weinig met voetbal. EK en WK wedstrijden kijk ik nog wel eens en soms trek ik daar een oranje item bij aan, maar dat is het dan ook wel. Ik weet overigens wel wat buitenspel is. Voor de duidelijkheid.

Er was een kaart over voor een wedstrijd die aan alle kanten al een verloren zaak was. Er was niets meer te winnen, zo leerde ik van de mensen die ik enthousiast vertelde over mijn aanstaande vuurdoop als voetbalsupporterin. ‘We’ konden alleen maar verliezen en hard ook. Want als ‘we’ verloren, was ook de kans op Europees voetbal verkeken. Of zoiets. Ik snapte het niet goed. Maar het maakte me ook niet uit. Leuk om een keer te zien. En dan verliezen ‘we’. Het is toch maar een spelletje. Dacht ik.

Op streng advies had ik me warm aangekleed. Het kon nogal koud zijn en dan is twee keer drie kwartier stil zitten in je vijftien denier panty wat ongemakkelijk. Dus een spijkerbroek en een dikke trui. En een sjaal. Mij kon niets gebeuren.

We zaten mooi. Met goed zicht en ongeveer in het midden van het veld. Om mij heen mannengemopper met termen als ‘kansloos’ en ‘zonde’ en ‘volgend seizoen’. Een handjevol vrouwen. Ze hielden zich stil. Ik was onder de indruk van de sfeer en het stadion. Ik had er zin in. Ondanks de ‘wat doen we hier eigenlijk’ stemming.

De wedstrijd begon. Ik had op veel lawaai en geschreeuw en schunnige liederen gerekend. Maar het bleef stil. Men zat er uit plichtsbesef, zo leek het.

Het balletje werd heen en weer geschopt, er vielen af en toe spelers dramatisch op de grond, soms was er bijna een doelpunt. Dat zag ik dan trouwens niet, ik merkte het aan het opspringen van mijn buurman. Te weinig live voetbalkijkervaring, bedacht ik.

In de rust was het 1-1. Het eerste doelpunt (die van ons) had wat rumoer gebracht. De gelijkmaker was wat minder grappig. Er werden ter plekke scheldwoorden verzonnen.

De tweede helft begon en ik raakte eigenlijk wat verveeld. Het leek me niet slim om allerlei gesprekken aan te knopen, oogjes keken strak naar het veld. ‘Goh groot zeg zo’n veld.’ Het was niet mijn sterkste opmerking ooit. Respons bleef dan ook uit.

En toen. Toen. Toen viel er een 2-1. En toen viel er een 3-1. Het werd rumoerig. Voorzichtig schoven de mannen naar het puntje van hun stoel. Zachtjes ving er een semischunnig lied aan op de andere tribune. Er gebeurde wat. Het stadion wond zich op. ‘Kom op! Kom oooooooop’ werd er naast mij geschreeuwd. Driftigheid. Er gebeurde wat.

Ik verwonderde me. Van laf en stil naar pure drift. Collectieve drift. Ik keek om me heen en zag de gespannen gezichten. Bizar.

Het werd 4-1. Er sneuvelde een stoel achter mij. Het kon niemand iets schelen. Er waren nog twee doelpunten nodig. ‘Waanzin! Waanzin dit! Wat een wedstrijd. De wedstrijd van mijn leven.’ Ik lachte wat schaapachtig. Geen idee wat ik met deze informatie moest. Ik voelde me meer publiek van het publiek dan van het spel. Waanzin inderdaad.

Tussen de 4-1 en de 5-1 werd het mijn andere buurman bijna teveel. Ik schatte hem over de zestig. Hij was niet zo goed ter been. Dus klemde hij zijn handen stevig om mijn arm en trok zich aan me op bij ieder bijnadoelpunt. Hij zei niks, hij keek me niet aan. Ik bleef maar gewoon staan en hielp hem bij de vijfde keer maar pro-actief omhoog. Had ik ook een functie. Juichpilaar.

De 5-1 maakte mij zelfs aan het springen. Uitzinnige fans, daar is niks tegen bestand. Zelfs geen voetbalnuchterheid. Het doelpunt zelf had ik gemist omdat ik de buurman uit zijn stoel trok. ‘Penalties! Dat wordt penalties!’ riepen honderd mannen in plat Gronings naar elkaar. Er werd hard en fel gevloekt. Ik moest in beweging richting het doel. Penalties kijk je dichtbij. De optrekbuurman bleef zitten. Dat leek me ook wel verstandig.

Ik wandelde langs gespannen gezichten. Allerhande mannen keken bijna gehypnotiseerd naar het veld. Sommigen prevelden onverstaanbaar. Er werd niet meer met elkaar gesproken. Het was ieder voor zich. En allen voor de bal.

De bal werd klaar gelegd. Een man voor mij draaide zich om. Met zijn rug naar het veld. Hij kon er niet naar kijken. Hij sloeg zijn armen om zijn lijf. Ik ving zijn blik. Hij keek door me heen. Er bestond nog maar één ding. Dat balletje. Het spelletje.

Op het nippertje ging het mis. Ik zag het niet gebeuren. Ik keek naar de man die niet kon kijken. De pijn op zijn gezicht toen duidelijk werd dat de penalties over waren en niet in ons voordeel, was niet gespeeld.
En daar stond ik. Tussen duizenden geslagen mannen. Hun handen in het haar of slap langs hun lijf. Een paar huilden. En deden geen moeite het te verbergen. Er viel een verliesstilte. Het was mij ineens heel erg duidelijk. Dit is niet maar een spelletje. Dit is pure ernst en een hele serieuze zaak.

Een oorverdovend applaus vulde plotseling het stadion. De tranen werden weggeveegd. Dit was de wedstrijd van het jaar. Ondanks verlies.

De wedstrijd die we niet konden winnen. Mijn eerste potje voetbal. Een eerste keer in het stadion. Waar de mannen durven huilen en er niets anders bestaat dan die zwartwitte bal en het scorebord. Waar oudere (en jongere) mannen zich levensgevaarlijk druk maken. Een bom van emoties. En veel, veel meer dan een spelletje.