Pestkop

Zomaar een dag in groep vijf: het werd ineens duidelijk: ik hoorde niet bij hen. Vonden zij. Ik trof mijn tafeltje aan in een hoekje in plaats van in hun groepje. Vanaf toen zat ik met mijn gezicht naar de muur. Mijn schrift met rekensommen was verdwenen. Op het schoolbord stond ‘Minke is vies’. Het heeft er de hele dag gestaan. Ik snapte er niets van. Eerst durfde ik niets te zeggen. Tegen de meester niet, tegen mijn moeder niet. Gek genoeg, achteraf gezien, viel het ook niemand op. Het was stil terreur, gevaarlijk onzichtbaar. Er gingen dagen voorbij waarin de meiden uren onafgebroken naar me staarden, armen over elkaar op de boekenkast. Ze sisten ‘je stinkt’ terwijl ze langs liepen. Of gooiden een werkje op de grond. Van vrolijk onbezorgd naar ernstig verlegen in een paar week tijd. Ik had geen idee wat er gebeurde.

In horten en stoten kwam het verhaal er thuis uiteindelijk uit. Mijn moeder aarzelde niet en beende vastberaden het schoolplein op naar de meester of, zoals ze het zelf noemde, ‘die lapzwans van een gast’.  Er volgde gesprek na gesprek, maar eigenlijk hielp het niet echt. Soms ging het een tijdje beter. Leek het. Dan mocht ik ineens wel weer in hun groepje zitten. Dat bleek dan alleen maar te zijn zodat ik er weer uitgezet kon worden. Toch schoof ik elke keer weer aan, want ik wilde zo graag bij ze horen. Of in ieder geval maar niet niet bij ze horen.

Heel eerlijk: ik was ook wel een beetje anders. Geen Levi’s spijkerbroeken, maar van de C & A. Kortgeknipt blond koppie en kleurrijke oversized shirts in plaats van lange vlechten met roze strikken en strakke paarse truitjes. Altijd twee verschillende kleuren sokken in nep All Stars. Geen ballet, maar circus. En dan kreeg ik ook nog eens heel laat borsten. Mijn moeder liet niet toe dat ik mezelf omkameleonde. “Jij bent fantastisch zoals je bent, jij verandert helemaal niets. Echt, Mink, jouw tijd komt wel.” En: “Je hebt je hele leven nog tijd voor borsten.”

Na twee jaar meisjesterreur, honderden tranen (altijd thuis) en een eigenwaarde van ver onder het nulpunt vond ik bondgenootjes. Ik was nu in ieder geval niet de enige die nergens bij hoorde en zo hoorden we een beetje bij elkaar. Het gaf wat lucht in de verstikkende schooldagen. Het pesten hield aan, er waren nu meer schouders die het droegen. En zo had ik zelfs vriendinnen. De laatste schooldag van groep acht viel iedereen elkaar huilend in de armen. Ik heb geen traan gelaten. Mij zou dit nooit meer gebeuren. Mijn tijd kwam nu, herhaalde ik de woorden van mijn moeder terwijl ik met opgeheven hoofd het klaslokaal verliet. Mijn toekomst tegemoet. Als vrolijk, zelfverzekerd meisje. Met vast ook borsten. En anders maar niet.

Ik had het geluk dat dit lukte. Toeval. Want ik zal me niet stoerder voordoen dan ik ben: ik kijk nog steeds weg als ik die meiden tegenkom. En dan heb ik weer dat zenuwengevoel in mijn buik. En ben ik, volwassen, zelfverzekerde vrouw zomaar even dat kleine, blonde, onzekere meisje. Er zijn verhalen duizend keer zo erg en vele jaren langer. En op mij maakte dit al een onuitwisbare indruk.